Tijdschrift Carrière Plus
2e jaargang nr. 6 / mei 1988
Ondernemerschap: een kwestie van Visie en Vitaliteit?
Weinig onderwerpen op het gebied van de bedrijfskunde staan de laatste tijd zo in de belangstelling als het zelfstandig ondernemer-schap:”Entrepreneuren is IN”. Werd de ondernemer In de zestiger jaren nog verguisd als een extremistische uitwas van het kapitalisme, gericht op winstbejag en als bijverschijnsel uitbuiting. De ondernemer in de tachtiger jaren mag zich verheugen over een algehele rehabilitatie. Opeens worden kwaliteiten als initiatief, durf, moed, doorzettingsvermogen, in het kader van sociaal-economische belangen alom geprezen.
Het reële gevaar hierbij is dat een zo grote belangstelling snel kan doorslaan in vervlakking en mythevorming.
De term entrepreneur wordt in allerlei variaties en contexten gebruikt, denk maar aan termen als intrapreneur,interpreneur en extrapreneur, maar dat is volgens mij onterecht en leidt tot begripsvervuiling. Om ondernemerschap in allerlei organisatiestructuren en -culturen als term te laten vallen, het zogenaamde
intrapreneuren, gaat voorbij aan een aantal wezenskenmerken van ondernemerschap.
In het kader van de eerder genoemde mythevorming zou ik de polemiek tussen 'je bent ondernemer of niet ' onder de aandacht willen brengen. Het gaat hierbij om de centrale vraag: 'is ondernemerschap een aangeboren talent, of zijn het bepaalde door ervaring te ontwikkelen kwaliteiten of kan het door studie aangeleerd worden?'.
Mijn eigen observaties neigen ertoe te concluderen dat er tussen personen erschillen bestaan in termen van 'meer of minder' ondernemend, maar ook dat door een goede combinatie van theorie en praktijk deze kwaliteiten verder te ontwikkelen zijn. Daarmee geef ik aan dat het om graduele verschillen gaat zonder strikte afbakeningen in de zin van: of dit... of dat... De waarheid ligt in het midden, zo ook hier.
Visionaire ondernemer Elon Musk
Laten we eens een paar van dergelijke kwaliteiten nader bekijken. Ondernemers durven risico's te nemen; persoonlijke en zakelijke.Ter precisering: 'gecalculeerde' risico's, want anders zou iedere roekeloze avonturier die het gevaar opzoekt het
eerste in aanmerking komen voor het Ondernemerschap. Naar mijn mening is het risico of beter nog onzekerheid inherent aan het Ondernemerschap omdat de ondernemer met plannen rondloopt die betrekking hebben op de toekomst van zijn of haar bedrijf. Het gaat dan om vragen als: is er behoefte aan mijn dienst of product en in welke omvang opdat dat de onderneming er een bestaansrecht aan zou kunnen ontlenen. Het dilemma moge duidelijk zijn: de toekomst is niet objectief volgens huidige wetenschappelijke opvattingen en methoden te voorspellen en we komen niet verder dan het predicaat onzeker. Hiermee komen op een nuanceverschil tussen risico en onzekerheid. Risico is een uitdrukking voor calculeerbare kansen, terwijl onzekerheid juist gebruikt
wordt als we geen schattingen kunnen maken. Daarmee wordt het begrip onzekerheid altijd een min of meer subjectieve aangelegenheid. Uit gesprekken met ondernemers kan het heilige geloof of de sterke persoonlijke (eigenwijze) overtuiging blijken met betrekking tot de visie als toekomstbeeld en de richting waarin de onderneming zou moeten ontwikkelen. Misschien zijn deze aspecten zo belangrijk omdat veel ondernemers met ontzettend veel energie en doorzettingsvermogen te werk moeten gaan om hun ideeën te kun¬nen realiseren. We trachten de werkelijkheid graag rationeel te benaderen en te analyseren, maar misschien is de stelling dat de mens zich niet rationeel gedraagt ook juist voor organisaties en ondernemers in het bijzonder. De emotionele, existentiële beweegredenen zijn zeker aanwezig in diens gedrag, maar misschien ook wel bepalend voor de resultaten van specifieke ondernemersactiviteiten en inspanningen. Zij scheppen als het ware deels de toekomst dankzij die visie en inzet. Het is niet de eerste keer dat marktvoorspellingen voor innovatieve producten danwel diensten vooraf weinig florissant leken, maar bij marktintroductie enorm succesvol bleken te zijn. Het eigen handelen kan niet los gezien worden van veranderingen en ontwikkelingen in de directe omgeving. Het is voor mij dus maar de vraag of de ondernemer wel een strikte afweging maakt in termen van slaag- danwel faalkansen c.q. -factoren, want dat veronderstelt dat een rationele, analytische benadering mogelijk en zinvol is.
Ondernemerschap en de daarbij behorende kwaliteiten zijn natuurlijk ook een abstractie. Je kunt 'ondernemend' zijn op velerlei gebieden en in velerlei rollen of hoedanigheden. Het wordt ook in het dagelijks taalgebruik veelvuldig gebruikt. De benodigde kwaliteiten voor een ondernemer in een ambachtelijk bedrijf zijn van toch
van een andere aard dan de commerciële talenten en inzichten van iemand die een handelsbedrijf tracht te runnen.De benodigde hoeveelheid en combinatie van vakmanschap, handelsgeest en rekenkunst die een succesvolle ondernemer zou moeten hebben, hangt van een groot aantal factoren af. Daarom is de uitspraak van
Mr. Velu (ING) dat de 'ware' ondernemers te zoeken zijn onder die groep van personen die 'al op jonge leeftijd niet alleen met knikkers speelden, maar juist knikkers in klinkende munt wisten om te zetten', eenzijdig.
Impliciet wordt daarmee een beeld gesuggereerd van een ondernemer die door een “bril met gulden tekens” kijkt. Deze voorstelling lijkt me verkeerd. Veel meer van toepassing is het idee dat de ondernemer iemand is die een vraag uit de markt signaleert en dat kan vertalen naar een concreet product/dienst. Hij kan als het ware die vertaalslag maken en de link of verbinden leggen. Daarom zou ik een andere uitspraak van de heer Velu namelijk dat de ondernemer iemand is met visie en vitaliteit willen aanvullen. Visie is een essentieel onderdeel
waarmee bedoeld wordt dat je als entrepreneur wel een beeld moet hebben van wat je wil en de richting om dat te bereiken mede ook dankzij veel inzet en levenskracht (vitaliteit). Behalve visie en vitaliteit is er echter nog iets nodig.
Visie kan ook een zeepbel zijn of fata morgana blijken, die net zo plotseling kan verdwijnen als dat ze ontstaan is.
Vitaliteit kan ook ontaarden in een onwrikbaar vechten tegen de bierkaai. Vandaar dat beide aspecten in evenwicht gehouden moet worden en daarvoor zou ik de begrippen voeling/verbinding willen introduceren om in het zelfde rijtje begrippen te blijven. Daarmee bedoel ik het vermogen om dingen te integreren, op elkaar af te stemmen.
In de bedrijfskundige literatuur ook wel aangeduid als integratie en interactie. Een verbinding kunnen leggen tussen een gewenste toekomst en de huidige realiteit. Tussen wat je wil en wat je kunt. Tussen wat nodig is en wat haalbaar met daarbij het vermogen de plannen/activiteiten steeds bij te stellen.
"Niet alleen een open visionaire blik, maar ook een vinger aan de pols van de tijdgeest"!
maandag 15 september 2008
Zin van een Ondernemingsplan
Tijdschrift Carrière Plus
2e jaargang nr. 4 /
januari 1988
Bedrijfskunde in een notendop: Het ondernemingsplan
In de vorige uitgave van Carrière Plus schreef ik over de achterliggende visie van het samenbrengen van Startende Ondernemingen,studenten Bedrijfskunde en Ondernemingsplannen, zoals wij dat op de Erasmus Universiteit deden tijdens de bekendmaking van het Ondernemingsplan van het Jaar.
Deze keer wil ik die visie beschrijving afronden door toe te lichten waarom het zo belangrijk is startende ondernemers en eerste jaars studenten bij elkaar te brengen.
Bij dat samenbrengen spelen een zestal overwegingen een rol:
1.Bedrijfskunde pretendeert, zoals hierboven al aangegeven, een interdisciplinai-
re wetenschap te zijn, waarbij overeenkomstig de praktijk van het bedrijfsleven,
het erom gaat de inzichten van de afzonderlijke monodisciplines te integreren en
op hun onderlinge wisselwerkingen te analyseren. Waar kan dat beter dan bij een
startend bedrijf, waar alle relevante vragen omtrent rechtsvorm,financiering,pro-
duct/markt en organisatie gesteld en beantwoord dienen te worden?
2.Vanuit het oogpunt van maatschappelijke verantwoordelijkheid is het volgende
op te merken: het belang van kleine ondernemingen voor het maatschappelijk en
economisch leven is evident, gezien hun bijdrage aan nationaal product, economi-
sche groei, werkgelegenheid en vernieuwing.Startende ondernemingen horen hierbij en zijn mede bepalend voor de groei en omvang van de categorie kleine ondernemingen. Iets wat een beetje buiten dit verhaal valt maar wat ik toch wel kwijt wil is het volgende: Als het waar is, wat alom wordt beweerd, dat mensen tegenwoordig mondiger, zelfbewuster, beter opgeleid, zelfstandiger, creatiever en verantwoordelijker zijn en bovendien hun werksituatie als middel zien om dat verder te ontwikkelen, dan durf ik de uitspraak te doen dat het zelfstandig ondernemerschap als fenomeen in betekenis en omvang nog een grote vlucht zal maken. Dit is in tegenstelling tot de meer gangbare opvatting van een aantal deskundigen die beweren dat het starters-hausse feitelijk al voorbij is.
3.Het ontbreken van veel bedrijfskundige kennis, hetgeen te verwachten is van eerste
jaarsstudenten, is ook een kenmerk van de meeste Startende ondernemers, zo blijkt
uit onderzoek. Het positieve daarvan is dat'die kennis' dan ook niet als een drempel of barrière tussen beide fungeert. Anders gezegd: het ontbreken van veel kennis maakt
dat studenten opener, onbevooroordeelder en creatiever durven te zijn en die kwa-
liteiten zijn nodig om een goed ondernemingsplan te kunnen maken, waarover later meer.
4.Een goede bedrijfskundige hoeft per definitie nog geen goede ondernemer te
zijn. Het omgekeerde is trouwens ook waar. Dat ze van elkaar kunnen leren is
hierboven al aangegeven.
5.Minder zwaarwegend, maar toch het overwegen waard is het feit dat eerste jaars
studenten en Startende ondernemers feitelijk in dezelfde onzekere situatie verkeren.
Beiden staan aan de start van een nieuwe levensfase, gebaseerd op bepaalde ver-
wachtingen en voorstellingen en waarbij het nog de vraag is of die gerealiseerd zul-
len worden.
6.Bij iets wat nog in 'ontwikkeling/wording' is, zoals het starten van een onderne-
ming is de rol van geïnteresseerde gesprekspartner, vraagsteller en meedenker
in de sfeer van gelijkwaardigheid belangrijker, dan de rol van deskundige beoorde-
laar of adviseur, die in een later stadium belangrijk is. Daarmee ben ik gekomen bij
de laatste vraag, namelijk waarom een ondernemingsplan?
De betekenis van een ondernemingsplan voor de Startende onderneming c.q. startende ondernemer moge duidelijk zijn: voor een ondernemer is een dergelijk plan zinvol, omdat:
1. Het fungeert als voorbereiding op het starten van een onderneming. Iedereen leeft met plannen in zijn hoofd; door ze op te schrijven ontstaat ordening, verdieping en bijsturing. Het op papier uitwerken van plannen vereist doorzettingsvermogen en inzicht en toont tegelijkertijd de zwakke plekken of de nog ontbrekende stukken.
In een ondernemingsplan komen alle verschillende ondernemingsaspecten en -gebieden afzonderlijk, als ook in hun onderlinge samenhang en wisselwerking aan de orde.
2. Het bijdraagt tot het feitelijke starten i.v.m. het gebruik ervan bij het verkrijgen van vergunningen, financieren etc.
3. Het een nuttig plannings- en controledocument na de feitelijke start is. Ik ben dan ook van mening dat het opstellen van een ondernemingsplan geen routinematige invuloefening is, maar juist voorstellings-, invoelingsvermogen en creativiteit vraagt, om voor iedere situatie de juiste aanpak te vinden.
Verder heb ik hopelijk voldoende uitleg gegeven aan de titel van mijn verhaal, namelijk dat het opstellen van een ondernemingsplan een optimaliseringsprobleem is, oftewel een zoeken naar het juiste evenwicht in de gegeven omstandigheden.
Het Beste Plan is daarom altijd een relatief begrip maar dan relatief in de ware betekenis van 'in relatie tot'. Als afsluiting nog iets om over na te denken:
Bij zelfstandig ondernemerschap heeft men het vaak over ondernemingszin. Bij het zoeken naar de betekenis ervan kwam ik op drie betekenissen:
1.Het meest voor de hand liggend is: de zin om te ondernemen (misschien een
beetje flauw, maar je moet het maar leuk vinden om risico's te nemen).
2.De tweede uitleg gaat al wat dieper namelijk 'Ondernemen als zingevende activi-
teit', oftewel het geeft zin in de betekenis van doel en inhoud aan je leven, omdat je actief vormgeeft aan je eigen toekomst.
3.De laatste uitleg die ik kon bedenken was die van: 'Een zintuig hebben voor het
ondernemen (iets dat je niet kunt aanleren, maar waarvoor je een zekere aanleg
hebt, die hoogstens ontwikkeld kan worden. Illustratief voor deze gedachtegang
is de uitspraak: 'Een ondernemer neemt op een 'bepaalde' manier waar en interpre-
teert de resultaten ervan in termen van kansen en bedreigingen'!
2e jaargang nr. 4 /
januari 1988
Bedrijfskunde in een notendop: Het ondernemingsplan
In de vorige uitgave van Carrière Plus schreef ik over de achterliggende visie van het samenbrengen van Startende Ondernemingen,studenten Bedrijfskunde en Ondernemingsplannen, zoals wij dat op de Erasmus Universiteit deden tijdens de bekendmaking van het Ondernemingsplan van het Jaar.
Deze keer wil ik die visie beschrijving afronden door toe te lichten waarom het zo belangrijk is startende ondernemers en eerste jaars studenten bij elkaar te brengen.
Bij dat samenbrengen spelen een zestal overwegingen een rol:
1.Bedrijfskunde pretendeert, zoals hierboven al aangegeven, een interdisciplinai-
re wetenschap te zijn, waarbij overeenkomstig de praktijk van het bedrijfsleven,
het erom gaat de inzichten van de afzonderlijke monodisciplines te integreren en
op hun onderlinge wisselwerkingen te analyseren. Waar kan dat beter dan bij een
startend bedrijf, waar alle relevante vragen omtrent rechtsvorm,financiering,pro-
duct/markt en organisatie gesteld en beantwoord dienen te worden?
2.Vanuit het oogpunt van maatschappelijke verantwoordelijkheid is het volgende
op te merken: het belang van kleine ondernemingen voor het maatschappelijk en
economisch leven is evident, gezien hun bijdrage aan nationaal product, economi-
sche groei, werkgelegenheid en vernieuwing.Startende ondernemingen horen hierbij en zijn mede bepalend voor de groei en omvang van de categorie kleine ondernemingen. Iets wat een beetje buiten dit verhaal valt maar wat ik toch wel kwijt wil is het volgende: Als het waar is, wat alom wordt beweerd, dat mensen tegenwoordig mondiger, zelfbewuster, beter opgeleid, zelfstandiger, creatiever en verantwoordelijker zijn en bovendien hun werksituatie als middel zien om dat verder te ontwikkelen, dan durf ik de uitspraak te doen dat het zelfstandig ondernemerschap als fenomeen in betekenis en omvang nog een grote vlucht zal maken. Dit is in tegenstelling tot de meer gangbare opvatting van een aantal deskundigen die beweren dat het starters-hausse feitelijk al voorbij is.
3.Het ontbreken van veel bedrijfskundige kennis, hetgeen te verwachten is van eerste
jaarsstudenten, is ook een kenmerk van de meeste Startende ondernemers, zo blijkt
uit onderzoek. Het positieve daarvan is dat'die kennis' dan ook niet als een drempel of barrière tussen beide fungeert. Anders gezegd: het ontbreken van veel kennis maakt
dat studenten opener, onbevooroordeelder en creatiever durven te zijn en die kwa-
liteiten zijn nodig om een goed ondernemingsplan te kunnen maken, waarover later meer.
4.Een goede bedrijfskundige hoeft per definitie nog geen goede ondernemer te
zijn. Het omgekeerde is trouwens ook waar. Dat ze van elkaar kunnen leren is
hierboven al aangegeven.
5.Minder zwaarwegend, maar toch het overwegen waard is het feit dat eerste jaars
studenten en Startende ondernemers feitelijk in dezelfde onzekere situatie verkeren.
Beiden staan aan de start van een nieuwe levensfase, gebaseerd op bepaalde ver-
wachtingen en voorstellingen en waarbij het nog de vraag is of die gerealiseerd zul-
len worden.
6.Bij iets wat nog in 'ontwikkeling/wording' is, zoals het starten van een onderne-
ming is de rol van geïnteresseerde gesprekspartner, vraagsteller en meedenker
in de sfeer van gelijkwaardigheid belangrijker, dan de rol van deskundige beoorde-
laar of adviseur, die in een later stadium belangrijk is. Daarmee ben ik gekomen bij
de laatste vraag, namelijk waarom een ondernemingsplan?
De betekenis van een ondernemingsplan voor de Startende onderneming c.q. startende ondernemer moge duidelijk zijn: voor een ondernemer is een dergelijk plan zinvol, omdat:
1. Het fungeert als voorbereiding op het starten van een onderneming. Iedereen leeft met plannen in zijn hoofd; door ze op te schrijven ontstaat ordening, verdieping en bijsturing. Het op papier uitwerken van plannen vereist doorzettingsvermogen en inzicht en toont tegelijkertijd de zwakke plekken of de nog ontbrekende stukken.
In een ondernemingsplan komen alle verschillende ondernemingsaspecten en -gebieden afzonderlijk, als ook in hun onderlinge samenhang en wisselwerking aan de orde.
2. Het bijdraagt tot het feitelijke starten i.v.m. het gebruik ervan bij het verkrijgen van vergunningen, financieren etc.
3. Het een nuttig plannings- en controledocument na de feitelijke start is. Ik ben dan ook van mening dat het opstellen van een ondernemingsplan geen routinematige invuloefening is, maar juist voorstellings-, invoelingsvermogen en creativiteit vraagt, om voor iedere situatie de juiste aanpak te vinden.
Verder heb ik hopelijk voldoende uitleg gegeven aan de titel van mijn verhaal, namelijk dat het opstellen van een ondernemingsplan een optimaliseringsprobleem is, oftewel een zoeken naar het juiste evenwicht in de gegeven omstandigheden.
Het Beste Plan is daarom altijd een relatief begrip maar dan relatief in de ware betekenis van 'in relatie tot'. Als afsluiting nog iets om over na te denken:
Bij zelfstandig ondernemerschap heeft men het vaak over ondernemingszin. Bij het zoeken naar de betekenis ervan kwam ik op drie betekenissen:
1.Het meest voor de hand liggend is: de zin om te ondernemen (misschien een
beetje flauw, maar je moet het maar leuk vinden om risico's te nemen).
2.De tweede uitleg gaat al wat dieper namelijk 'Ondernemen als zingevende activi-
teit', oftewel het geeft zin in de betekenis van doel en inhoud aan je leven, omdat je actief vormgeeft aan je eigen toekomst.
3.De laatste uitleg die ik kon bedenken was die van: 'Een zintuig hebben voor het
ondernemen (iets dat je niet kunt aanleren, maar waarvoor je een zekere aanleg
hebt, die hoogstens ontwikkeld kan worden. Illustratief voor deze gedachtegang
is de uitspraak: 'Een ondernemer neemt op een 'bepaalde' manier waar en interpre-
teert de resultaten ervan in termen van kansen en bedreigingen'!
Het beoordelen van een Ondernemingsplan
Tijdschrift: Carrière Plus
2e jaargang nr. 2 / oktober 1987
Het beoordelen van een ondernemingsplan, oftewel
het dilemma van de juiste bril !
Het waarom van het ondernemingsplan is eerder aan de orde gesteld. Het doel ervan is feitelijk tweedelig: enerzijds vervult het intern (binnen de onderneming) de functie van informatie-, plannings-, controledocument en anderzijds wordt het gebruikt om externe personen en instanties te informeren met het oog op goedkeuring, instemming of samenwerking. Daarmee vervult het plan een niet onbelangrijke rol in de oordeels- en besluitvorming omtrent de combinatie (te starten) onderneming/ondernemer(s).
Beoordelen is persoonsgebonden en dus altijd subjectief, zonder daaraan het predicaat 'dus slecht' toe te kennen. In mijn ogen is een oordeel pas dan waardevol als het onderbouwd wordt met im- dan wel expliciet gehanteerde criteria. Het aardige daarvan is dat zo een proces van objectivering in gang wordt gezet. Het ondernemingsplan zelf, als een aan het papier toevertrouwde weergave en uitwerking van de plannen/ideeën van een ondernemer, die eerst in het hoofd waren opgeslagen, is al het resultaat van een eerste objectiveringsfase.
Ieder criterium werkt als een bril die je opzet, voordat je een plan gaat beoordelen. Tegelijkertijd ben je je ervan bewust dat iedere bril een eenzijdig,
vertekend beeld geeft. Verschillende brillen opzetten om het object vanuit allerlei optieken te bekijken, vergroot de kans op een meer 'allround' beeld.
Een eerste kunstmatig onderscheid in criteria is te maken door te spreken van vorm-
en inhoudelijke criteria. Kunstmatig vanwege het feit dat vorm en inhoud feitelijk
niet te scheiden zijn. Bij vorm denken we aan taalgebruik, stijl, uitvoering, indeling, opmaak,opbouw en omvang. Een plan zou zo helder, overzichtelijk en beknopt mogelijk moeten zijn.
Dat kan bevorderd worden door een onderscheid te maken tussen samenvatting (miniplan van max. 2 blz.), het feitelijke plan (rond de 25 blz.) en de bijlagen, waarbij een inhoudsopgave met bladzijdennummering natuurlijk niet mogen ontbreken.
Bij inhoudelijke criteria is een volledige opsomming feitelijk onmogelijk.
Bovendien bestaat er geen criterium dat alle andere zou kunnen vervangen. Het is geen kwestie van of/of, maar van en/en. Of om bij het voorbeeld te blijven; er bestaat geen 'volmaakte' bril.
Bij het zoeken naar sleutelcriteria komen we terecht bij bedrijfskundige begrippen als: originaliteit, maakbaarheid en haalbaarheid.
Dat is te verklaren vanuit het gezichtspunt dat Bedrijfskunde als multi-, maar vooral, interdisciplinair vakgebied poogt de verschillende ondernemingsaspecten en -gebieden te integreren of beter in hun onderlinge wisselwerking te zien.
Alle criteria hebben een relatief karakter. Met nadruk wil ik erop wijzen dat ik het begrip niet gebruik met de 'uitgeholde' betekenis van: betrekkelijkheid of weinig zeggend, maar met de feitelijke betekenis van: in verhouding tot of gerelateerd aan. Vandaar ook het begrip wegingsfactor. De winstgevendheid bijvoorbeeld
wordt bepaald door de te verwachten resultaten van de (te starten) onderneming af te zetten tegen of te vergelijken met gelijksoortige bedrijven in een vergelijkbare actuele (start)-situatie of positie. Criteria zijn dimensieloos en beoordelen met behulp van criteria levert dus geen absoluut geldige uitspraken op. Op een andere manier is ook dat een bewijs voor de subjectiviteit of anders gezegd er bestaat geen volmaakte bril en zonder bril kunnen we niet 'gericht' kijken.
Sleutelcriteria hebben het karakter van een paraplu. Neem bijvoorbeeld het begrip haalbaarheid. Een plan is pas haalbaar als het ook technisch, commercieel, juridisch, economisch realiseerbaar is en vanwege originaliteit een
kans van slagen heeft. Dat is dus tegelijkertijd de beperking van sleutelbegrippen. Om binnen de analogie van de bril te blijven; de (sleutel)bril geeft wel een groothoek beeld maar heeft maar een beperkte scherpte en diepte.
Een totaal oordeel over een ondernemingsplan in termen van haalbaarheid kan pas gegeven worden als we allereerst naar de afzonderlijke ondernemingsaspecten en -gebieden kijken en vervolgens naar de onderlinge verhoudingen en samenhangen. Dat bedoelen we met de bedrijfskundige benadering.
De bedrijfskundige benadering houdt hiermee het midden tussen wetenschap (verantwoording t.a.v. methode en validiteit van gegevens) en praktijk (het gebruik van 'harde' informatie).
Ter afsluiting het volgende: Er bestaat geen volmaakt plan of een perfecte ondernemer of onderneming.
De werkelijkheid is nooit volmaakt en gelukkig hoeft dat ook niet. Met een ondernemingsplan in de hand hoef ik ook niet iedereen te overtuigen. Allereerst moet de ondernemer er in geloven en het ook willen realiseren.
Daarnaast moet je een paar andere mensen of instanties zien te overtuigen en wel die waarvan jij als ondernemer afhankelijk bent. Het is vooral ook een kwestie van vertrouwen en dus geloofwaardigheid. Per definitie geldt dat
plannen maken en ondernemen gekenmerkt worden door onzekerheden, die niet te elimineren zijn. Wel is het zaak onzekerheden, sterkten en zwakten in kaart te brengen en vervolgens een passende weg uit te stippelen, vanuit het hier en nu en gericht op het te bereiken einddoel.
Het opstellen van een Ondernemingsplan is net als Ondernemen een kwestie van bewust omgaan met onzekerheden.
2e jaargang nr. 2 / oktober 1987
Het beoordelen van een ondernemingsplan, oftewel
het dilemma van de juiste bril !
Het waarom van het ondernemingsplan is eerder aan de orde gesteld. Het doel ervan is feitelijk tweedelig: enerzijds vervult het intern (binnen de onderneming) de functie van informatie-, plannings-, controledocument en anderzijds wordt het gebruikt om externe personen en instanties te informeren met het oog op goedkeuring, instemming of samenwerking. Daarmee vervult het plan een niet onbelangrijke rol in de oordeels- en besluitvorming omtrent de combinatie (te starten) onderneming/ondernemer(s).
Beoordelen is persoonsgebonden en dus altijd subjectief, zonder daaraan het predicaat 'dus slecht' toe te kennen. In mijn ogen is een oordeel pas dan waardevol als het onderbouwd wordt met im- dan wel expliciet gehanteerde criteria. Het aardige daarvan is dat zo een proces van objectivering in gang wordt gezet. Het ondernemingsplan zelf, als een aan het papier toevertrouwde weergave en uitwerking van de plannen/ideeën van een ondernemer, die eerst in het hoofd waren opgeslagen, is al het resultaat van een eerste objectiveringsfase.
Ieder criterium werkt als een bril die je opzet, voordat je een plan gaat beoordelen. Tegelijkertijd ben je je ervan bewust dat iedere bril een eenzijdig,
vertekend beeld geeft. Verschillende brillen opzetten om het object vanuit allerlei optieken te bekijken, vergroot de kans op een meer 'allround' beeld.
Een eerste kunstmatig onderscheid in criteria is te maken door te spreken van vorm-
en inhoudelijke criteria. Kunstmatig vanwege het feit dat vorm en inhoud feitelijk
niet te scheiden zijn. Bij vorm denken we aan taalgebruik, stijl, uitvoering, indeling, opmaak,opbouw en omvang. Een plan zou zo helder, overzichtelijk en beknopt mogelijk moeten zijn.
Dat kan bevorderd worden door een onderscheid te maken tussen samenvatting (miniplan van max. 2 blz.), het feitelijke plan (rond de 25 blz.) en de bijlagen, waarbij een inhoudsopgave met bladzijdennummering natuurlijk niet mogen ontbreken.
Bij inhoudelijke criteria is een volledige opsomming feitelijk onmogelijk.
Bovendien bestaat er geen criterium dat alle andere zou kunnen vervangen. Het is geen kwestie van of/of, maar van en/en. Of om bij het voorbeeld te blijven; er bestaat geen 'volmaakte' bril.
Bij het zoeken naar sleutelcriteria komen we terecht bij bedrijfskundige begrippen als: originaliteit, maakbaarheid en haalbaarheid.
Dat is te verklaren vanuit het gezichtspunt dat Bedrijfskunde als multi-, maar vooral, interdisciplinair vakgebied poogt de verschillende ondernemingsaspecten en -gebieden te integreren of beter in hun onderlinge wisselwerking te zien.
Alle criteria hebben een relatief karakter. Met nadruk wil ik erop wijzen dat ik het begrip niet gebruik met de 'uitgeholde' betekenis van: betrekkelijkheid of weinig zeggend, maar met de feitelijke betekenis van: in verhouding tot of gerelateerd aan. Vandaar ook het begrip wegingsfactor. De winstgevendheid bijvoorbeeld
wordt bepaald door de te verwachten resultaten van de (te starten) onderneming af te zetten tegen of te vergelijken met gelijksoortige bedrijven in een vergelijkbare actuele (start)-situatie of positie. Criteria zijn dimensieloos en beoordelen met behulp van criteria levert dus geen absoluut geldige uitspraken op. Op een andere manier is ook dat een bewijs voor de subjectiviteit of anders gezegd er bestaat geen volmaakte bril en zonder bril kunnen we niet 'gericht' kijken.
Sleutelcriteria hebben het karakter van een paraplu. Neem bijvoorbeeld het begrip haalbaarheid. Een plan is pas haalbaar als het ook technisch, commercieel, juridisch, economisch realiseerbaar is en vanwege originaliteit een
kans van slagen heeft. Dat is dus tegelijkertijd de beperking van sleutelbegrippen. Om binnen de analogie van de bril te blijven; de (sleutel)bril geeft wel een groothoek beeld maar heeft maar een beperkte scherpte en diepte.
Een totaal oordeel over een ondernemingsplan in termen van haalbaarheid kan pas gegeven worden als we allereerst naar de afzonderlijke ondernemingsaspecten en -gebieden kijken en vervolgens naar de onderlinge verhoudingen en samenhangen. Dat bedoelen we met de bedrijfskundige benadering.
De bedrijfskundige benadering houdt hiermee het midden tussen wetenschap (verantwoording t.a.v. methode en validiteit van gegevens) en praktijk (het gebruik van 'harde' informatie).
Ter afsluiting het volgende: Er bestaat geen volmaakt plan of een perfecte ondernemer of onderneming.
De werkelijkheid is nooit volmaakt en gelukkig hoeft dat ook niet. Met een ondernemingsplan in de hand hoef ik ook niet iedereen te overtuigen. Allereerst moet de ondernemer er in geloven en het ook willen realiseren.
Daarnaast moet je een paar andere mensen of instanties zien te overtuigen en wel die waarvan jij als ondernemer afhankelijk bent. Het is vooral ook een kwestie van vertrouwen en dus geloofwaardigheid. Per definitie geldt dat
plannen maken en ondernemen gekenmerkt worden door onzekerheden, die niet te elimineren zijn. Wel is het zaak onzekerheden, sterkten en zwakten in kaart te brengen en vervolgens een passende weg uit te stippelen, vanuit het hier en nu en gericht op het te bereiken einddoel.
Het opstellen van een Ondernemingsplan is net als Ondernemen een kwestie van bewust omgaan met onzekerheden.
Het Ondernemingsplan
Gepubliceerd in Tijdschrift Carriere Plus
2e jaargang nr. 1 / September 1987
Bedrijfskunde in een notendop: Het ondernemingsplan
Het maken van een ondernemingsplan is voor een startende ondernemer bijna een 'must'. Dit heeft te maken met het feit dat veel instellingen of organisaties (sociale diensten, IMK, CIMK) waar startende ondernemers mee te maken krijgen, dit als een voorwaarde stellen. Nog belangrijker misschien Is het nut voor de onderne-mer in kwestie. Het dwingt hem of haar ertoe ideeën en plannen op papier te zetten. Dat leidt enerzijds tot verdieping, maar anderzijds vooral ook tot overwegingen die de onderlinge samenhang tussen de bedrijfsonderdelen en -aspecten betreffen. De starter heeft met zijn ondernemingsplan een document waarmee hij naar buiten kan tre-den en dat dienst kan doen als plannings- en controle-instrument. Daarom is het ook zinvol voor al bestaande ondernemingen, waar bezinning over het bedrijfsleven ook aan de orde zou moeten worden gesteld.
Moeizaam proces, maar goede leerschool!
Dat het een moeizaam proces is, dat veel tijd, papier, kennis en inzicht vereist, kan elke ondernemer volmondig beamen. En er wordt dan ook alom beweerd, dat het maken van een ondernemingsplan een goede droogzwemoefening is voor een startende ondernemer, die daarmee een soort proeve van bekwaamheid en doorzettingsvermogen aflegt. Toch wil ik hiermee niet zeggen dat de starter een ondernemingsplan geheel zelfstandig zou moeten kunnen opstellen. Daarvoor is het gewoon te complex en omvat het teveel disciplines en vakgebieden. Veelal worden dan ook bedrijfskundigen ingeschakeld om starters te helpen bij het opstellen van hun plannen. Dit gebeurt al op grote schaal in de vorm van stage-, project- en afstudeeropdrachten door studenten van Universiteiten en Hogescholen. Aan de faculteit Bedrijfskunde te Rotterdam vormt het zelfs een opdracht voor de eerste jaarsstudenten. Dat programma draait nu voor het derde achtereenvolgende jaar en er zijn inmiddels ruim honderd startende en jonge bedrijven bij betrokken geweest.
Ondernemingsplan
Wanneer je een aantal handboeken en handleidingen voor het opstellen van een ondernemingsplan doorbladert ontstaat de indruk als zou het een soort invuloefening zijn, waarbij ieder onderdeel losstaat van het andere en afzonderlijk beantwoord kan worden. Dit doet geen recht aan de bedrijfspraktijk, want het tegendeel is waar. De ervaring leert dat iedere situatie anders is en een bijzondere aanpak vereist. Maar vooral ook dat geen onderdeel los te beschouwen is van de rest. Uiteraard is een theoretische basiskennis nodig op het gebied van financiering, accounting, marketing en rechtsvormen. Maar het begint eigenlijk pas op het moment dat je de zaken integraal gaat beschouwen.
Om dat met een voorbeeld te illustreren: de gekozen rechtsvorm heeft gevolgen voor:
- de zeggenschap in de onderneming;
- de leiding van de onderneming;
- de financiële opzet en de mogelijkheden van de onderneming;
- de verdeling van het bedrijfsresultaat;
- het gezicht naar buiten van de onderneming.
Bij het bepalen van het product dat een onderneming wil gaan aanbieden zullen zowel interne (organisatie) als externe (markt) factoren mee in beschouwing moeten worden genomen. Samenvattend kan daarom gesteld worden dat het maken van een ondernemingsplan een bij uitstek bedrijfskundige, interdisciplinaire aangelegenheid is die inlevingsvermogen en creativiteit vereist om recht te doen aan het unieke of specifieke karakter van de nog te starten onderneming. Kortom; een bedrijfsplan is bedrijfskunde in een notendop. Daarom vormt dit studieonderdeel een zinvolle en waardevolle bijdrage aan de vorming van bedrijfskundigen die zo de bedrijfspraktijk leren kennen en leren hoe de theorie daarbij van dienst kan zijn.
Vooraf wordt de studenten duidelijk gemaakt dat een ondernemer veelal geen bedrijfskundige is, maar omgekeerd, dat een bedrijfskundige ook geen goeie ondernemer hoeft te zijn. Ondernemerschap is een in de praktijk geleerd en door ervaringen ontwikkeld talent, niet te verwarren met 'te leren' kennis van en gebruikte instrumenten en methoden in organisaties, zoals die veelal in bedrijfskundige opleidingen aan de orde komen. Hiermee wil niet gezegd zijn dat ze elkaar bijten, maar veel meer dat ze een welkome aanvulling op elkaar kunnen zijn. Het is een vruchtbare manier om wetenschap en bedrijfsleven van elkaar te laten leren.
2e jaargang nr. 1 / September 1987
Bedrijfskunde in een notendop: Het ondernemingsplan
Het maken van een ondernemingsplan is voor een startende ondernemer bijna een 'must'. Dit heeft te maken met het feit dat veel instellingen of organisaties (sociale diensten, IMK, CIMK) waar startende ondernemers mee te maken krijgen, dit als een voorwaarde stellen. Nog belangrijker misschien Is het nut voor de onderne-mer in kwestie. Het dwingt hem of haar ertoe ideeën en plannen op papier te zetten. Dat leidt enerzijds tot verdieping, maar anderzijds vooral ook tot overwegingen die de onderlinge samenhang tussen de bedrijfsonderdelen en -aspecten betreffen. De starter heeft met zijn ondernemingsplan een document waarmee hij naar buiten kan tre-den en dat dienst kan doen als plannings- en controle-instrument. Daarom is het ook zinvol voor al bestaande ondernemingen, waar bezinning over het bedrijfsleven ook aan de orde zou moeten worden gesteld.
Moeizaam proces, maar goede leerschool!
Dat het een moeizaam proces is, dat veel tijd, papier, kennis en inzicht vereist, kan elke ondernemer volmondig beamen. En er wordt dan ook alom beweerd, dat het maken van een ondernemingsplan een goede droogzwemoefening is voor een startende ondernemer, die daarmee een soort proeve van bekwaamheid en doorzettingsvermogen aflegt. Toch wil ik hiermee niet zeggen dat de starter een ondernemingsplan geheel zelfstandig zou moeten kunnen opstellen. Daarvoor is het gewoon te complex en omvat het teveel disciplines en vakgebieden. Veelal worden dan ook bedrijfskundigen ingeschakeld om starters te helpen bij het opstellen van hun plannen. Dit gebeurt al op grote schaal in de vorm van stage-, project- en afstudeeropdrachten door studenten van Universiteiten en Hogescholen. Aan de faculteit Bedrijfskunde te Rotterdam vormt het zelfs een opdracht voor de eerste jaarsstudenten. Dat programma draait nu voor het derde achtereenvolgende jaar en er zijn inmiddels ruim honderd startende en jonge bedrijven bij betrokken geweest.
Ondernemingsplan
Wanneer je een aantal handboeken en handleidingen voor het opstellen van een ondernemingsplan doorbladert ontstaat de indruk als zou het een soort invuloefening zijn, waarbij ieder onderdeel losstaat van het andere en afzonderlijk beantwoord kan worden. Dit doet geen recht aan de bedrijfspraktijk, want het tegendeel is waar. De ervaring leert dat iedere situatie anders is en een bijzondere aanpak vereist. Maar vooral ook dat geen onderdeel los te beschouwen is van de rest. Uiteraard is een theoretische basiskennis nodig op het gebied van financiering, accounting, marketing en rechtsvormen. Maar het begint eigenlijk pas op het moment dat je de zaken integraal gaat beschouwen.
Om dat met een voorbeeld te illustreren: de gekozen rechtsvorm heeft gevolgen voor:
- de zeggenschap in de onderneming;
- de leiding van de onderneming;
- de financiële opzet en de mogelijkheden van de onderneming;
- de verdeling van het bedrijfsresultaat;
- het gezicht naar buiten van de onderneming.
Bij het bepalen van het product dat een onderneming wil gaan aanbieden zullen zowel interne (organisatie) als externe (markt) factoren mee in beschouwing moeten worden genomen. Samenvattend kan daarom gesteld worden dat het maken van een ondernemingsplan een bij uitstek bedrijfskundige, interdisciplinaire aangelegenheid is die inlevingsvermogen en creativiteit vereist om recht te doen aan het unieke of specifieke karakter van de nog te starten onderneming. Kortom; een bedrijfsplan is bedrijfskunde in een notendop. Daarom vormt dit studieonderdeel een zinvolle en waardevolle bijdrage aan de vorming van bedrijfskundigen die zo de bedrijfspraktijk leren kennen en leren hoe de theorie daarbij van dienst kan zijn.
Vooraf wordt de studenten duidelijk gemaakt dat een ondernemer veelal geen bedrijfskundige is, maar omgekeerd, dat een bedrijfskundige ook geen goeie ondernemer hoeft te zijn. Ondernemerschap is een in de praktijk geleerd en door ervaringen ontwikkeld talent, niet te verwarren met 'te leren' kennis van en gebruikte instrumenten en methoden in organisaties, zoals die veelal in bedrijfskundige opleidingen aan de orde komen. Hiermee wil niet gezegd zijn dat ze elkaar bijten, maar veel meer dat ze een welkome aanvulling op elkaar kunnen zijn. Het is een vruchtbare manier om wetenschap en bedrijfsleven van elkaar te laten leren.
Samenwerking en het MKB
Dit artikel is gepubliceerd in een brochure ter gelegenheid van de prijsuitreiking van het Beste Ondernemingsplan 1990
Faculteit Bedrijfskunde Erasmus Universiteit
Oktober 1990
SAMENWERKING EN HET MKB
- een inleiding -
Voorwoord
In deze bundel zijn een drietal bijdragen opgenomen die het bovenstaande thema vanuit een aantal invalshoeken en
verschillende aspecten benaderen.
Om deze bijdragen te kunnen plaatsen in de totale context van het thema zal hierna allereerst een meer algemeen kader
worden gegeven dat hopelijk kan dienen als een leidraad voor en bezinning op de andere bijdragen.
Samenwerking: een begripsafbakening
Sprekend over samenwerking in het bedrijfsleven moeten we allereerst een onderscheid maken tussen interne samenwerking (binnen het juridische of organisatorische verband van een onderneming) en externe samenwerking waarmee vooral bedoeld wordt activiteiten en/of samenwerkingsvormen tussen zelfstandige ondernemingen
en eventueel andere partijen (belangenorganisaties en/of overheid).
Pratend over samenwerking bedoelen we in dit verband alleen dat scala van activiteiten dat hierboven werd
aangeduid met externe samenwerking.
Overzien we het hele veld van mogelijke samenwerkingsvormen of activiteiten dan blijkt een enorme diversiteit,
afhankelijk van de aard van de samenwerking, alsook naar de mate van commerciële, juridische, financiële of fiscale implicaties.
Zonder enige volledigheid te pretenderen en meer om een beeld te schetsen, volgen hieronder enkele voorbeelden:
Uiteraard zijn de meeste samenwerkingsvormen veelal mengvormen met juridische, financiële en/of fiscale aspecten, die
bekend zijn in specifieke benamingen zoals:
- overnames en fusies;
- joint ventures (bij min of meer gelijke inbreng van twee of meer partijen);
- co-produktie of co-innovatie (bundeling R&D inspanningen);
- strategische allianties en netwerken.
Feitelijk zijn de meeste samenwerkingsvormen een bundeling van krachten (ondernemingen) gericht op het verkrijgen van
synergie-effecten (het geheel is meer dan de som der delen) en die meestal van strategisch belang zijn, omdat ze de toekomstige
ontwikkelingen en dus ook het voortbestaan van ondernemingen beïnvloeden evenals de markt- en concurrentieverhoudingen.
Uit recent wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat niet alle vormen van samenwerking als onverdeeld positief zijn te kwalificeren. Zo heeft o.a. Schenk (1) ons gewezen op resultaten van onderzoek (in zeven landen) waaruit blijkt dat in het geval van fusie of overname dit niet leidde tot een toename van de groeivoet van de betrokken ondernemingen. Kennelijk is toename
in omvang geen garantie voor schaaleffecten. Belangrijk is daarom "vormen van samenwerking" vooral ook te zien in het licht van concurrentieverhoudingen. Zo is het waarschijnlijk, dat een aantal fusies en overnames ingegeven zijn om een concurrent uit te schakelen door hem in te lijven. Dit leidt dus tot een aantasting van de concurrentieverhoudingen. Zo beweert ook Porter(2) op basis van onderzoek in een aantal Europese Landen dat de bedrijfssectoren met het beste concurrentievermogen die sectoren zijn waarin bedrijven moeten wedijveren met hoogwaardige binnenlandse concurrenten. Juist de aanwezigheid van sterke concurrentie zou de prestaties verhogen; zeker ook op het terrein van innovatie en efficiency.
Deze constatering is belangrijk, al moeten we ervoor waken dat deze niet doorslaat in de zin van: "concurreren of samenwerken?".
Waar het om gaat is dat we oog hebben voor de invloed van verschillende samenwerkingsvormen op concurrentieverhoudingen.
Samenwerking in het MKB
Voorbeelden van juridische samenwerkingsverbanden zijn holdings, een combinatie van moeder- en dochterbedrijven of van beheers- en werkmaatschappijen. Voorbeelden van commerciële samenwerkings-verbanden zijn vooral inkoop-,verkoopcombinaties en franchiseketens.
Daarnaast kan gesproken worden van financiële samenwerkingsverbanden in de vorm van minder- en meerderheidsbelangen van een onderneming in andere ondernemingen.
Een onderscheid maken tussen samenwerking in het grootbedrijf en samenwerking in het midden- en kleinbedrijf is misschien discutabel, omdat een aantal vormen voor beide categorieën van toepassing zijn. Toch is het goed om er even bij stil te staan.
Ondanks het feit dat samenwerkingsvormen in het grootbedrijf zoals concerns en multinationale ondernemingen meer aandacht krijgen in dag- en weekbladen, omdat ze meer tot de verbeelding spreken en tegen grenzen aanlopen van wat toelaatbaar en niet meer toelaatbaar is (kartels en economische mededinging), zijn samenwerkingsvormen in het MKB minstens zo ingeburgerd of dagelijkse praktijk. Men kan zelfs stellen dat de noodzaak hiertoe voor het MKB minstens zo groot is, vanwege een aantal algemene overeenkomsten, die deze grote groep van ondernemingen kenmerken, te weten:
- beperkte financiële middelen;
- een beperkte specialistische deskundigheid;
- een beperkte commerciële impact;
- een grotere strategische kwetsbaarheid.
Hierbij wil ik twee voorbeelden van verregaande samenwerkingsvormen noemen in het veld van het MKB waaruit de positieve effecten op het concurrentievermogen blijken. Zo is er in de metaalsector het samenwerkingsverband van ruim 60 bedrijven verenigd in de Begemanngroep en kennen we in de scheepsbouw Damen Shipyards te Gorinchem. Voor beide ondernemingen geldt dat ze in vrij korte tijd een groot aantal individueel, noodlijdende bedrijven hebben overgenomen en deze wisten om te vormen tot bloeiende ondernemingen. Het geheim van het succes schijnt gezocht te moeten worden in enerzijds kleine zelfstandig
opererende werkmaatschappijen gekoppeld aan de schaalvoordelen van een meer centrale acquisitie, calculatie, werkvoorbereiding en planning. Dankzij deze samenwerkingsvorm kon een enorme vernietiging van kapitaal, knowhow en werkgelegenheid voorkomen worden.
Het tegendeel is echter ook waar. Zo is gebleken dat juist verzelfstandigingen (o.a.management buy-outs) positieve effecten bleek te
hebben op de winstgevendheid en groei. Veelal wordt dit toegeschreven aan de positieve aspecten van ondernemersschap.
Niemand zal dit bestrijden, maar toch is het geen panacee voor alle kwalen, want er spelen ook andere zaken een rol. Een mijns inziens
sterk onderbelicht aspect hierbij is het onderscheid tussen drie typen activiteiten, te weten:
-Ontwikkelingsactiviteiten (gericht op nieuwe producten en diensten);
-Productieactiviteiten (het op een georganiseerde en efficiënte manier produceren
van producten danwel diensten (in grotere aantallen en uitvoeringen));
-Handelsactiviteiten (gericht op het verkopen en afzetten van producten/diensten
aan klanten en afnemers).
Gezien vanuit de productlevenscyclus zijn dit in de tijd opeenvolgende fasen, maar het is de grote vraag of dit ook de grondslag
moet zijn voor de ondernemingsstructuur en -cyclus!
ledere psycholoog zou kunnen aangeven dat er nauwelijks een -groter onderscheid bestaat tussen een "chaotische creatieveling",
een "analytische techneut of planmatige organisator" en een "commercieel handig en begaafd verkoper". Toch zijn deze drie kwaliteiten in deze volgorde nodig voor de drie hierboven genoemde activiteiten. Het zijn echter niet alleen persoonskwaliteiten die een rol spelen en vragen om een verschillende benadering in de zin van leiderschapsstijlen.
Een organisatiedeskundige of -adviseur kan ons wijzen op de grote verschillen in organisatie- en managementstructuur en -cultuur voor deze drie typen van ondernemingsprocessen.
Consequent doorgetrokken zou dit moeten leiden tot verschillen in financiële "performance" en prestaties.Recent onderzoek lijkt dit te bevestigen (3).
Vanuit strategisch oogpunt zouden we hieruit de conclusie moeten trekken dat een scheiding van deze activiteiten als het gaat om "min of meer zelfstandige" onder¬nemingen gewenst is. Ondernemingen zouden zich moeten concentreren op ofwel "pure" ontwikkeling (zoals ingenieursbureau's), ofwel productie, ofwel handel. Combinaties van deze, naar aard verschillende, activiteiten onderbrengen in een bedrijf is moeilijk en leidt vaak tot middelmatigheid en frustratie en dus ook tot prestatievermindering.
Een dergelijke scheiding in ondernemingseenheden neemt niet weg dat samenwerking zeker gewenst en zinvol is, maar dat betreft dan een samenwerking die de identiteit en zelfstandigheid van de afzonderlijke ondernemingen niet aantast.
Raadgevingen
Gezien de praktijkgerichte belangstelling van veel ondernemers in het midden- en kleinbedrijf worden afsluitend enige raadgevingen ter overweging meegegeven:
1.Beschouw iedere vorm van samenwerking allereerst in het perspectief van beleidsvorming. Dat impliceert dat er een duidelijke visie aan een eventuele samenwerking ten grondslag moet liggen, die strookt met het "eigen" geformuleerde beleid, de te kiezen strategie en beoogde doelstellingen. Niets is zo ondermijnend voor de samenwerking als onduidelijke, of verkeerde motieven of om in termen van Kant te spreken: "laat je niet leiden door de "hoofdzonden" als heerszucht, eerzucht en hebzucht".
2.Wanneer hedendaagse cultuurfenomenen als ontspanning, glasnost en perestroika ook geldigheid hebben voor het economische verkeer, dan zou dat impliceren dat oorlogszuchtige strategieën ("one-winner") veld moeten ruimen voor coöperatieve strategieën en strategieën die gericht zijn op co-existentie. In gewone termen: "liever gezonde concurrentie (=samenwerking) dan moordende concurrentie" !
3. Beschouw iedere samenwerking in de breedte en de diepte. Probeer alle mogelijke implicaties en knelpunten vooraf te overzien en te overdenken en streef naar praktische afspraken die organisatorisch uitvoerbaar, financieel helder en juridisch geldig zijn. Volg ontwikkelingen nauwgezet en evalueer van tijd tot tijd. Goed bedoelde intenties zijn de slechtste raadgevers!
4.Iedere samenwerking is een resultaat van geven en nemen waarbij de uitkomst niet de grootste gemene deler maar het kleinste gemeenschappelijk product zou moeten zijn.
5."Ken Uzelve" stond boven de ingang van een oude Griekse mysterietempel en wanneer de leerling de tempel na allerlei inwijdingsrituelen verliet stond er te lezen: "Matig U in alles". Als we deze wijsheid zouden willen gebruiken in het bedrijfsleven zou dat betekenen dat aan iedere samenwerking een inzicht vooraf moet gaan in de zin van "eigen" sterke en zwakke punten, maar ook waar de "eigen" ontwikkelingsmogelijkheden en beperkingen (kansen en bedreigingen) liggen. De andere uitspraak waaruit de ware aard van de ingewijde zou blijken kunnen we opvatten als een uitnodiging om te zoeken naar realistische en pragmatische oplossingen waarbij gezegd kan worden:
"handel naar (eigen) bevinden, maar wet gewetensvol!"
Bronnen:
1. Schenk, E.J.J., '”Fusies als economisch en strategisch verschijnsel” In: Bartel en Van Frederikslust (red.) en ook “ Fusies en acquisities “, Kluwer (1989)
2. Porter, M., 'The competitive advantage of nations', MacMillan (1990)
3. Thelosen, R., 'Een nieuw licht op schaalvoordelen en substitutie-effecten',
In tijdschrift Financieel Management (verschijnend in dec. 1990)
Faculteit Bedrijfskunde Erasmus Universiteit
Oktober 1990
SAMENWERKING EN HET MKB
- een inleiding -
Voorwoord
In deze bundel zijn een drietal bijdragen opgenomen die het bovenstaande thema vanuit een aantal invalshoeken en
verschillende aspecten benaderen.
Om deze bijdragen te kunnen plaatsen in de totale context van het thema zal hierna allereerst een meer algemeen kader
worden gegeven dat hopelijk kan dienen als een leidraad voor en bezinning op de andere bijdragen.
Samenwerking: een begripsafbakening
Sprekend over samenwerking in het bedrijfsleven moeten we allereerst een onderscheid maken tussen interne samenwerking (binnen het juridische of organisatorische verband van een onderneming) en externe samenwerking waarmee vooral bedoeld wordt activiteiten en/of samenwerkingsvormen tussen zelfstandige ondernemingen
en eventueel andere partijen (belangenorganisaties en/of overheid).
Pratend over samenwerking bedoelen we in dit verband alleen dat scala van activiteiten dat hierboven werd
aangeduid met externe samenwerking.
Overzien we het hele veld van mogelijke samenwerkingsvormen of activiteiten dan blijkt een enorme diversiteit,
afhankelijk van de aard van de samenwerking, alsook naar de mate van commerciële, juridische, financiële of fiscale implicaties.
Zonder enige volledigheid te pretenderen en meer om een beeld te schetsen, volgen hieronder enkele voorbeelden:
Uiteraard zijn de meeste samenwerkingsvormen veelal mengvormen met juridische, financiële en/of fiscale aspecten, die
bekend zijn in specifieke benamingen zoals:
- overnames en fusies;
- joint ventures (bij min of meer gelijke inbreng van twee of meer partijen);
- co-produktie of co-innovatie (bundeling R&D inspanningen);
- strategische allianties en netwerken.
Feitelijk zijn de meeste samenwerkingsvormen een bundeling van krachten (ondernemingen) gericht op het verkrijgen van
synergie-effecten (het geheel is meer dan de som der delen) en die meestal van strategisch belang zijn, omdat ze de toekomstige
ontwikkelingen en dus ook het voortbestaan van ondernemingen beïnvloeden evenals de markt- en concurrentieverhoudingen.
Uit recent wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat niet alle vormen van samenwerking als onverdeeld positief zijn te kwalificeren. Zo heeft o.a. Schenk (1) ons gewezen op resultaten van onderzoek (in zeven landen) waaruit blijkt dat in het geval van fusie of overname dit niet leidde tot een toename van de groeivoet van de betrokken ondernemingen. Kennelijk is toename
in omvang geen garantie voor schaaleffecten. Belangrijk is daarom "vormen van samenwerking" vooral ook te zien in het licht van concurrentieverhoudingen. Zo is het waarschijnlijk, dat een aantal fusies en overnames ingegeven zijn om een concurrent uit te schakelen door hem in te lijven. Dit leidt dus tot een aantasting van de concurrentieverhoudingen. Zo beweert ook Porter(2) op basis van onderzoek in een aantal Europese Landen dat de bedrijfssectoren met het beste concurrentievermogen die sectoren zijn waarin bedrijven moeten wedijveren met hoogwaardige binnenlandse concurrenten. Juist de aanwezigheid van sterke concurrentie zou de prestaties verhogen; zeker ook op het terrein van innovatie en efficiency.
Deze constatering is belangrijk, al moeten we ervoor waken dat deze niet doorslaat in de zin van: "concurreren of samenwerken?".
Waar het om gaat is dat we oog hebben voor de invloed van verschillende samenwerkingsvormen op concurrentieverhoudingen.
Samenwerking in het MKB
Voorbeelden van juridische samenwerkingsverbanden zijn holdings, een combinatie van moeder- en dochterbedrijven of van beheers- en werkmaatschappijen. Voorbeelden van commerciële samenwerkings-verbanden zijn vooral inkoop-,verkoopcombinaties en franchiseketens.
Daarnaast kan gesproken worden van financiële samenwerkingsverbanden in de vorm van minder- en meerderheidsbelangen van een onderneming in andere ondernemingen.
Een onderscheid maken tussen samenwerking in het grootbedrijf en samenwerking in het midden- en kleinbedrijf is misschien discutabel, omdat een aantal vormen voor beide categorieën van toepassing zijn. Toch is het goed om er even bij stil te staan.
Ondanks het feit dat samenwerkingsvormen in het grootbedrijf zoals concerns en multinationale ondernemingen meer aandacht krijgen in dag- en weekbladen, omdat ze meer tot de verbeelding spreken en tegen grenzen aanlopen van wat toelaatbaar en niet meer toelaatbaar is (kartels en economische mededinging), zijn samenwerkingsvormen in het MKB minstens zo ingeburgerd of dagelijkse praktijk. Men kan zelfs stellen dat de noodzaak hiertoe voor het MKB minstens zo groot is, vanwege een aantal algemene overeenkomsten, die deze grote groep van ondernemingen kenmerken, te weten:
- beperkte financiële middelen;
- een beperkte specialistische deskundigheid;
- een beperkte commerciële impact;
- een grotere strategische kwetsbaarheid.
Hierbij wil ik twee voorbeelden van verregaande samenwerkingsvormen noemen in het veld van het MKB waaruit de positieve effecten op het concurrentievermogen blijken. Zo is er in de metaalsector het samenwerkingsverband van ruim 60 bedrijven verenigd in de Begemanngroep en kennen we in de scheepsbouw Damen Shipyards te Gorinchem. Voor beide ondernemingen geldt dat ze in vrij korte tijd een groot aantal individueel, noodlijdende bedrijven hebben overgenomen en deze wisten om te vormen tot bloeiende ondernemingen. Het geheim van het succes schijnt gezocht te moeten worden in enerzijds kleine zelfstandig
opererende werkmaatschappijen gekoppeld aan de schaalvoordelen van een meer centrale acquisitie, calculatie, werkvoorbereiding en planning. Dankzij deze samenwerkingsvorm kon een enorme vernietiging van kapitaal, knowhow en werkgelegenheid voorkomen worden.
Het tegendeel is echter ook waar. Zo is gebleken dat juist verzelfstandigingen (o.a.management buy-outs) positieve effecten bleek te
hebben op de winstgevendheid en groei. Veelal wordt dit toegeschreven aan de positieve aspecten van ondernemersschap.
Niemand zal dit bestrijden, maar toch is het geen panacee voor alle kwalen, want er spelen ook andere zaken een rol. Een mijns inziens
sterk onderbelicht aspect hierbij is het onderscheid tussen drie typen activiteiten, te weten:
-Ontwikkelingsactiviteiten (gericht op nieuwe producten en diensten);
-Productieactiviteiten (het op een georganiseerde en efficiënte manier produceren
van producten danwel diensten (in grotere aantallen en uitvoeringen));
-Handelsactiviteiten (gericht op het verkopen en afzetten van producten/diensten
aan klanten en afnemers).
Gezien vanuit de productlevenscyclus zijn dit in de tijd opeenvolgende fasen, maar het is de grote vraag of dit ook de grondslag
moet zijn voor de ondernemingsstructuur en -cyclus!
ledere psycholoog zou kunnen aangeven dat er nauwelijks een -groter onderscheid bestaat tussen een "chaotische creatieveling",
een "analytische techneut of planmatige organisator" en een "commercieel handig en begaafd verkoper". Toch zijn deze drie kwaliteiten in deze volgorde nodig voor de drie hierboven genoemde activiteiten. Het zijn echter niet alleen persoonskwaliteiten die een rol spelen en vragen om een verschillende benadering in de zin van leiderschapsstijlen.
Een organisatiedeskundige of -adviseur kan ons wijzen op de grote verschillen in organisatie- en managementstructuur en -cultuur voor deze drie typen van ondernemingsprocessen.
Consequent doorgetrokken zou dit moeten leiden tot verschillen in financiële "performance" en prestaties.Recent onderzoek lijkt dit te bevestigen (3).
Vanuit strategisch oogpunt zouden we hieruit de conclusie moeten trekken dat een scheiding van deze activiteiten als het gaat om "min of meer zelfstandige" onder¬nemingen gewenst is. Ondernemingen zouden zich moeten concentreren op ofwel "pure" ontwikkeling (zoals ingenieursbureau's), ofwel productie, ofwel handel. Combinaties van deze, naar aard verschillende, activiteiten onderbrengen in een bedrijf is moeilijk en leidt vaak tot middelmatigheid en frustratie en dus ook tot prestatievermindering.
Een dergelijke scheiding in ondernemingseenheden neemt niet weg dat samenwerking zeker gewenst en zinvol is, maar dat betreft dan een samenwerking die de identiteit en zelfstandigheid van de afzonderlijke ondernemingen niet aantast.
Raadgevingen
Gezien de praktijkgerichte belangstelling van veel ondernemers in het midden- en kleinbedrijf worden afsluitend enige raadgevingen ter overweging meegegeven:
1.Beschouw iedere vorm van samenwerking allereerst in het perspectief van beleidsvorming. Dat impliceert dat er een duidelijke visie aan een eventuele samenwerking ten grondslag moet liggen, die strookt met het "eigen" geformuleerde beleid, de te kiezen strategie en beoogde doelstellingen. Niets is zo ondermijnend voor de samenwerking als onduidelijke, of verkeerde motieven of om in termen van Kant te spreken: "laat je niet leiden door de "hoofdzonden" als heerszucht, eerzucht en hebzucht".
2.Wanneer hedendaagse cultuurfenomenen als ontspanning, glasnost en perestroika ook geldigheid hebben voor het economische verkeer, dan zou dat impliceren dat oorlogszuchtige strategieën ("one-winner") veld moeten ruimen voor coöperatieve strategieën en strategieën die gericht zijn op co-existentie. In gewone termen: "liever gezonde concurrentie (=samenwerking) dan moordende concurrentie" !
3. Beschouw iedere samenwerking in de breedte en de diepte. Probeer alle mogelijke implicaties en knelpunten vooraf te overzien en te overdenken en streef naar praktische afspraken die organisatorisch uitvoerbaar, financieel helder en juridisch geldig zijn. Volg ontwikkelingen nauwgezet en evalueer van tijd tot tijd. Goed bedoelde intenties zijn de slechtste raadgevers!
4.Iedere samenwerking is een resultaat van geven en nemen waarbij de uitkomst niet de grootste gemene deler maar het kleinste gemeenschappelijk product zou moeten zijn.
5."Ken Uzelve" stond boven de ingang van een oude Griekse mysterietempel en wanneer de leerling de tempel na allerlei inwijdingsrituelen verliet stond er te lezen: "Matig U in alles". Als we deze wijsheid zouden willen gebruiken in het bedrijfsleven zou dat betekenen dat aan iedere samenwerking een inzicht vooraf moet gaan in de zin van "eigen" sterke en zwakke punten, maar ook waar de "eigen" ontwikkelingsmogelijkheden en beperkingen (kansen en bedreigingen) liggen. De andere uitspraak waaruit de ware aard van de ingewijde zou blijken kunnen we opvatten als een uitnodiging om te zoeken naar realistische en pragmatische oplossingen waarbij gezegd kan worden:
"handel naar (eigen) bevinden, maar wet gewetensvol!"
Bronnen:
1. Schenk, E.J.J., '”Fusies als economisch en strategisch verschijnsel” In: Bartel en Van Frederikslust (red.) en ook “ Fusies en acquisities “, Kluwer (1989)
2. Porter, M., 'The competitive advantage of nations', MacMillan (1990)
3. Thelosen, R., 'Een nieuw licht op schaalvoordelen en substitutie-effecten',
In tijdschrift Financieel Management (verschijnend in dec. 1990)
Ondernemerschap in ontwikkeling
Dit artikel is gepubliceerd in brochure uitgegeven ter gelegenheid van Beste Ondernemingsplan 1988 Faculteit Bedrijfskunde Erasmus Universiteit
U-theorie van lerende organisatie
Ondernemerschap in ontwikkeling?
Inleiding
Aangezien het thema van deze dag dezelfde titel draagt en ieder van de sprekers gevraagd is dit onderwerp vanuit zijn achtergrond te belichten, zal ik een poging doen vanuit de wetenschappelijke optiek opmerkingen te maken die hopelijk ook voor mensen uit de praktijk zinvol zijn. Mij is altijd geleerd dat de resultaten van zuivere wetenschap boven het niveau van het logische, gezonde verstand uitstijgen. Vanuit dit optimisme zal ik te werk gaan.
Thema
Zoals dat voor wetenschappers gebruikelijk is begint dat vaak met pietluttige kant-tekeningen. Zo ook hier.
Het zal sommigen opgevallen zijn dat ik aan het thema iets heb toegevoegd, namelijk een vraagteken. Dit betekent dat ik de uitspraak in de titel vooralsnog als een vraag beschouw of wat formeler gezegd als hypothese, die nader onderzocht dient te worden, Het in het gewone spraakgebruik gangbare onderscheid tussen een retorische en een "echte" vraag bestaat in de wetenschap helaas niet. Bij een retorische vraag zit het antwoord reeds in de vraag opgesloten en behoeft derhalve niet expliciet gemaakt te worden. Wij als onderzoekers kunnen ons er helaas niet zo gemakkelijk van af maken. Daarom gaan we uit van hypotheses en trachten deze te bewijzen, danwel te weerleggen.
Een tweede puur wetenschappelijke eigenaardigheid is dat wij uit moeten gaan van strikte definities, vooral daar waar begrippen in verschillende contexten een verschillende inhoud hebben. Bij woorden als Ondernemerschap en Ontwikkeling is dat zeer zeker het geval.
Ondernemerschap
Volgens de meest gangbare omschrijving is een ondernemer iemand die een beroep of bedrijf voor eigen rekening uitoefent (aldus Koenen-Endepols). Voor eigen rekening betekent dan op eigen (financieel) risico. Het betreft dus de zogenaamde zelfstandige ondernemers.
In de praktijk varieert dat van jonge startende ondernemers tot managers en directeuren van bestaande grote ondernemingen. Vanuit mijn ervaring en achtergrond ligt mijn aandachtsgebied vooral bij de eerste categorie, waarbij jong niet opgevat dient te worden als een indicatie van de leeftijd van de persoon, maar gerelateerd is aan de ouderdom van de onderneming. Dat is de eerste afbakening die ik in dit bestek zal maken.
Met Ondernemerschap bedoelen we dan die bijzondere kenmerken of eigenschappen die de persoon van ondernemer typeren. De moeilijkheid is echter dat dit begrip een abstractie of een conceptueel idee is dat zintuiglijk niet waarneembaar en als zodanig natuurwetenschappelijk niet aantoonbaar is. Dat is de reden dat vragen als: "is Ondernemerschap aangeboren of aangeleerd"? niet eenduidig zijn te beantwoorden. Desondanks is er natuurlijk heel veel over te zeggen, maar aangezien de andere bijdrage in de bundel aan het begrip Ondernemerschap uitgebreid aandacht, zal ik hiermee volstaan.
Ontwikkeling
Uitgebreider zal ik me bezighouden met dit begrip omdat hier naar mijn mening behalve begripsverwarring ook sprake is van begripsvervaging.
Ontwikkeling wordt volgens dezelfde bron (Koenen-Endepols) meestal omschreven met: groei, voortgang, tot wasdom komen of vorming.
Het is kennelijk een zo belangrijk woord dat een aantal universitaire opleidingen er hun naam deels aan hebben verbonden.
Denk maar aan ontwikkelingspsychologie, -sociologie en -economie. In omgekeerde zin spreken we ook van economische, sociale, pedagogische of financiële ontwikkeling. Belangrijk ook is de vermelding dat dit begrip ontwikkeling sinds mensengeheugenis een onderwerp is dat filosofen heeft geboeid. Je zou daardoor al bijna kunnen beweren dat niets zo rekbaar is als het begrip ontwikkeling.
Ondernemerschap en Ontwikkeling
Om tot enige afbakening te komen zullen we het begrip ontwikkeling plaatsen tegen de context van het zelfstandig Ondernemerschap.
Iemand die in dat kader naar mijn mening zinvolle uitspraken heeft gedaan is de emeritus hoogleraar Bedrijfskunde prof.dr. B.Lievegoed.
In zijn boek "Organisaties in Ontwikkeling" (1) heeft hij de twee begrippen die meestal als synoniem van elkaar worden gebruikt, namelijk groei en ontwikkeling gedetermineerd. Daarbij heeft hij vooral op essentiële verschillen gewezen.
Groei kan daarbij opgevat worden als een meer kwantitatief begrip te weten een gelijkmatige toe- of afname van een bepaalde variabele.
Bijvoorbeeld: de groei van het bruto nationaal product in Nederland is jaarlijks gemiddeld 3 procent.
Ontwikkeling daarentegen heeft meer nog dan een kwantitatieve betekenis een kwalitatieve inhoud. Bij ontwikkeling is er behalve van groei ook sprake van iets anders, iets nieuws. Bijvoorbeeld de ontwikkeling van een plant laat zich niet volledig vastleggen in termen van gewichten en afmetingen.
Belangrijk is om te spreken van ontwikkelingsfasen waarbij bloei en zaadvorming ook kenmerkend zijn waarin iets nieuws geopenbaard wordt.
Goethe spreekt derhalve van metamorfose of gedaanteverandering.
Wat ik hiermee geprobeerd heb duidelijk te maken is dat een kwaliteit meer omvat dan alleen in kwantitatieve zin is uit te drukken.
Een kwaliteit is niet te analyseren (in een dimensie te vangen), omdat het een meerdimensionaal karakter heeft en derhalve alleen vanuit meerdere invalshoeken is te beschrijven.
Concreet: Ontwikkeling omvat meer dan alleen groei, verzadiging en neergang, maar ook zoiets als transformatie (uiterlijk waarneembaar in termen van crisis of ogenschijnlijke stilstand). Inherent hieraan is ook het feit dat de betekenis van het begrip ontwikkeling situationeel bepaald wordt, oftewel afhankelijk van de context.
Na dit betoog kan ik dan ook nu terecht stellen dat het bewijs van de juistheid dan wel onjuistheid van de uitgangshypothese niet te geven is.
De aard van de begrippen/verschijnselen impliceert dat ze niet geschikt zijn voor strikt wetenschappelijk onderzoek. Althans wanneer we vasthouden als de criteria die daarbij gehanteerd dienen te worden zoals algemene geldigheid en voorspelbaarheid. De paradox ontstaat dat het bewijs is geleverd dat de hypothese niet te bewijzen is.
Het zou niet getuigen van moed om nu te stellen dat hiermee de zaak is afgedaan; integendeel, nu ligt er de uitdaging om de vraag te belichten vanuit verschillende invalshoeken. Alleen de illusie van wetenschappelijk geldig en volledig is verdwenen.
Drie niveaus zou ik nader willen belichten:
Ondernemerschap in Ontwikkeling vanuit macro perspectief
Met macro bedoel ik dan de betekenis of rol van Ondernemerschap voor het maatschappelijk, sociaal of economisch leven. Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat activiteiten van kleine ondernemingen een rol van betekenis spelen in het kader van de werkgelegenheid en maatschappelijke, economische ontwikkeling in casu groei en vernieuwing(innovatie)(2).
Ondernemerschap vanuit meso perspectief
Hiermee bedoelen we de rol van Ondernemerschap op organisatie- of bedrijfsniveau. Volgens een recent C.B.S.-onderzoek is terugkijkend(de afgelopen decennia) als tendens waarneembaar, dat jaarlijks meer mensen de stap naar het zelfstandig Ondernemerschap durven te zetten (3). Daarbij gaat het jaarlijks om circa 15.000 nieuwe ondernemingen. Vanuit een andere invalshoek blijkt dat het thema
Ondernemerschap in wetenschappelijke en populaire zin een duidelijk opgang maakt.
De bibliotheekbestanden met als sleutelwoorden entrepreneurship, intrapreneurship of gewoon Ondernemerschap worden steeds omvangrijker.
Ondernemerschap vanuit micro perspectief
Dan bedoel ik het verschijnsel Ondernemerschap in de mens. Daarbij kunnen we constateren dat als het Ondernemerschap aan de
buitenkant zichtbaarder is geworden, dit ook een innerlijke pendant moet hebben, ofwel: mensen ontwikkelen zich meer in de richting van de zogenaamde ondernemerschapskenmerken. Aspecten als visie, initiatief, creativiteit en durf zijn bijzonder populair en spreekt veel mensen aan. Kennelijk sluit het goed aan bij hun innerlijke gesteldheid. Dat is op zich verheugend, niet alleen voor diegenen die hiermee hun boterham verdienen, maar vooral ook vanwege de eerder genoemde positieve invloeden in groter verband.
Zoals het de mens echter betaamt volstaan wij niet met een terughoudende constatering, maar pogen wij invloed uit te oefenen; het goede te stimuleren.
Rijst de vraag: "is Ondernemerschap te ontwikkelen"?
Om niet in dezelfde valkuil te treden zal ik mij voorzichtiger uitdrukken en de
vraag anders formuleren om te beginnen met: "is Ondernemerschap te stimuleren"?
Het antwoord hierop luidt ja, maar in indirecte zin. Ondernemerschap is en blijft
een initiatief van mensen, die de aanzet hiertoe doen vanuit een innerlijke bewogenheid.
Met indirecte stimulering bedoelen we dan gunstige voorwaarden creëren of belemmeringen uit de weg ruimen. De praktijk van het zelfstandig Ondernemerschap bewijst dat op dit gebied nog veel werk te verzetten is (4). Verder ligt er nog een taak op het gebied van voorlichting en onderwijs.
Vanuit deze invalshoek zijn onze activiteiten te verklaren en verder verwijs ik naar de naar resultaten van het in deze brochure opgenomen onderzoek. Op grond van die
resultaten kan ik besluiten met de bewezen stelling dat Ondernemerschap inderdaad
is te stimuleren en dat de bedrijfskundige benadering geconcretiseerd in een activiteit als het opstellen van een ondernemingsplan hierin een betekenisvolle rol vervult.
Naar mijn persoonlijke overtuiging is de praktijk de beste leerschool, maar waarbij de theorie een objectiverende functie heeft om de ervaring bewust te maken en te verdiepen.
Noten:
1. Prof.dr. B.Lievegoed: "Organisaties in Ontwikkeling", uitgeverij: Lemniscaat te Rotterdam, 1969.
2. Onderzoek van:
1974 Bannock
1982 Rothwel/Zegveld
1981 Storey
1981 de Jong
1981 en 1987 van de Zwan
1985 Twaalfhoven
1985 Economisch Instituut MKB
3. Statistisch katern: "Nieuwe Ondernemingen in Nederland", uitgeverij: CBS voorjaar 1987
4. Ir. R.Thelosen: "Is het kleinbedrijf ook een hoeksteen in het beleid van de overheid?", artikel in Kroniek van het Ambacht/Klein- en Middenbedrijf, jaargang 41, maart/april 1987
U-theorie van lerende organisatie
Ondernemerschap in ontwikkeling?
Inleiding
Aangezien het thema van deze dag dezelfde titel draagt en ieder van de sprekers gevraagd is dit onderwerp vanuit zijn achtergrond te belichten, zal ik een poging doen vanuit de wetenschappelijke optiek opmerkingen te maken die hopelijk ook voor mensen uit de praktijk zinvol zijn. Mij is altijd geleerd dat de resultaten van zuivere wetenschap boven het niveau van het logische, gezonde verstand uitstijgen. Vanuit dit optimisme zal ik te werk gaan.
Thema
Zoals dat voor wetenschappers gebruikelijk is begint dat vaak met pietluttige kant-tekeningen. Zo ook hier.
Het zal sommigen opgevallen zijn dat ik aan het thema iets heb toegevoegd, namelijk een vraagteken. Dit betekent dat ik de uitspraak in de titel vooralsnog als een vraag beschouw of wat formeler gezegd als hypothese, die nader onderzocht dient te worden, Het in het gewone spraakgebruik gangbare onderscheid tussen een retorische en een "echte" vraag bestaat in de wetenschap helaas niet. Bij een retorische vraag zit het antwoord reeds in de vraag opgesloten en behoeft derhalve niet expliciet gemaakt te worden. Wij als onderzoekers kunnen ons er helaas niet zo gemakkelijk van af maken. Daarom gaan we uit van hypotheses en trachten deze te bewijzen, danwel te weerleggen.
Een tweede puur wetenschappelijke eigenaardigheid is dat wij uit moeten gaan van strikte definities, vooral daar waar begrippen in verschillende contexten een verschillende inhoud hebben. Bij woorden als Ondernemerschap en Ontwikkeling is dat zeer zeker het geval.
Ondernemerschap
Volgens de meest gangbare omschrijving is een ondernemer iemand die een beroep of bedrijf voor eigen rekening uitoefent (aldus Koenen-Endepols). Voor eigen rekening betekent dan op eigen (financieel) risico. Het betreft dus de zogenaamde zelfstandige ondernemers.
In de praktijk varieert dat van jonge startende ondernemers tot managers en directeuren van bestaande grote ondernemingen. Vanuit mijn ervaring en achtergrond ligt mijn aandachtsgebied vooral bij de eerste categorie, waarbij jong niet opgevat dient te worden als een indicatie van de leeftijd van de persoon, maar gerelateerd is aan de ouderdom van de onderneming. Dat is de eerste afbakening die ik in dit bestek zal maken.
Met Ondernemerschap bedoelen we dan die bijzondere kenmerken of eigenschappen die de persoon van ondernemer typeren. De moeilijkheid is echter dat dit begrip een abstractie of een conceptueel idee is dat zintuiglijk niet waarneembaar en als zodanig natuurwetenschappelijk niet aantoonbaar is. Dat is de reden dat vragen als: "is Ondernemerschap aangeboren of aangeleerd"? niet eenduidig zijn te beantwoorden. Desondanks is er natuurlijk heel veel over te zeggen, maar aangezien de andere bijdrage in de bundel aan het begrip Ondernemerschap uitgebreid aandacht, zal ik hiermee volstaan.
Ontwikkeling
Uitgebreider zal ik me bezighouden met dit begrip omdat hier naar mijn mening behalve begripsverwarring ook sprake is van begripsvervaging.
Ontwikkeling wordt volgens dezelfde bron (Koenen-Endepols) meestal omschreven met: groei, voortgang, tot wasdom komen of vorming.
Het is kennelijk een zo belangrijk woord dat een aantal universitaire opleidingen er hun naam deels aan hebben verbonden.
Denk maar aan ontwikkelingspsychologie, -sociologie en -economie. In omgekeerde zin spreken we ook van economische, sociale, pedagogische of financiële ontwikkeling. Belangrijk ook is de vermelding dat dit begrip ontwikkeling sinds mensengeheugenis een onderwerp is dat filosofen heeft geboeid. Je zou daardoor al bijna kunnen beweren dat niets zo rekbaar is als het begrip ontwikkeling.
Ondernemerschap en Ontwikkeling
Om tot enige afbakening te komen zullen we het begrip ontwikkeling plaatsen tegen de context van het zelfstandig Ondernemerschap.
Iemand die in dat kader naar mijn mening zinvolle uitspraken heeft gedaan is de emeritus hoogleraar Bedrijfskunde prof.dr. B.Lievegoed.
In zijn boek "Organisaties in Ontwikkeling" (1) heeft hij de twee begrippen die meestal als synoniem van elkaar worden gebruikt, namelijk groei en ontwikkeling gedetermineerd. Daarbij heeft hij vooral op essentiële verschillen gewezen.
Groei kan daarbij opgevat worden als een meer kwantitatief begrip te weten een gelijkmatige toe- of afname van een bepaalde variabele.
Bijvoorbeeld: de groei van het bruto nationaal product in Nederland is jaarlijks gemiddeld 3 procent.
Ontwikkeling daarentegen heeft meer nog dan een kwantitatieve betekenis een kwalitatieve inhoud. Bij ontwikkeling is er behalve van groei ook sprake van iets anders, iets nieuws. Bijvoorbeeld de ontwikkeling van een plant laat zich niet volledig vastleggen in termen van gewichten en afmetingen.
Belangrijk is om te spreken van ontwikkelingsfasen waarbij bloei en zaadvorming ook kenmerkend zijn waarin iets nieuws geopenbaard wordt.
Goethe spreekt derhalve van metamorfose of gedaanteverandering.
Wat ik hiermee geprobeerd heb duidelijk te maken is dat een kwaliteit meer omvat dan alleen in kwantitatieve zin is uit te drukken.
Een kwaliteit is niet te analyseren (in een dimensie te vangen), omdat het een meerdimensionaal karakter heeft en derhalve alleen vanuit meerdere invalshoeken is te beschrijven.
Concreet: Ontwikkeling omvat meer dan alleen groei, verzadiging en neergang, maar ook zoiets als transformatie (uiterlijk waarneembaar in termen van crisis of ogenschijnlijke stilstand). Inherent hieraan is ook het feit dat de betekenis van het begrip ontwikkeling situationeel bepaald wordt, oftewel afhankelijk van de context.
Na dit betoog kan ik dan ook nu terecht stellen dat het bewijs van de juistheid dan wel onjuistheid van de uitgangshypothese niet te geven is.
De aard van de begrippen/verschijnselen impliceert dat ze niet geschikt zijn voor strikt wetenschappelijk onderzoek. Althans wanneer we vasthouden als de criteria die daarbij gehanteerd dienen te worden zoals algemene geldigheid en voorspelbaarheid. De paradox ontstaat dat het bewijs is geleverd dat de hypothese niet te bewijzen is.
Het zou niet getuigen van moed om nu te stellen dat hiermee de zaak is afgedaan; integendeel, nu ligt er de uitdaging om de vraag te belichten vanuit verschillende invalshoeken. Alleen de illusie van wetenschappelijk geldig en volledig is verdwenen.
Drie niveaus zou ik nader willen belichten:
Ondernemerschap in Ontwikkeling vanuit macro perspectief
Met macro bedoel ik dan de betekenis of rol van Ondernemerschap voor het maatschappelijk, sociaal of economisch leven. Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat activiteiten van kleine ondernemingen een rol van betekenis spelen in het kader van de werkgelegenheid en maatschappelijke, economische ontwikkeling in casu groei en vernieuwing(innovatie)(2).
Ondernemerschap vanuit meso perspectief
Hiermee bedoelen we de rol van Ondernemerschap op organisatie- of bedrijfsniveau. Volgens een recent C.B.S.-onderzoek is terugkijkend(de afgelopen decennia) als tendens waarneembaar, dat jaarlijks meer mensen de stap naar het zelfstandig Ondernemerschap durven te zetten (3). Daarbij gaat het jaarlijks om circa 15.000 nieuwe ondernemingen. Vanuit een andere invalshoek blijkt dat het thema
Ondernemerschap in wetenschappelijke en populaire zin een duidelijk opgang maakt.
De bibliotheekbestanden met als sleutelwoorden entrepreneurship, intrapreneurship of gewoon Ondernemerschap worden steeds omvangrijker.
Ondernemerschap vanuit micro perspectief
Dan bedoel ik het verschijnsel Ondernemerschap in de mens. Daarbij kunnen we constateren dat als het Ondernemerschap aan de
buitenkant zichtbaarder is geworden, dit ook een innerlijke pendant moet hebben, ofwel: mensen ontwikkelen zich meer in de richting van de zogenaamde ondernemerschapskenmerken. Aspecten als visie, initiatief, creativiteit en durf zijn bijzonder populair en spreekt veel mensen aan. Kennelijk sluit het goed aan bij hun innerlijke gesteldheid. Dat is op zich verheugend, niet alleen voor diegenen die hiermee hun boterham verdienen, maar vooral ook vanwege de eerder genoemde positieve invloeden in groter verband.
Zoals het de mens echter betaamt volstaan wij niet met een terughoudende constatering, maar pogen wij invloed uit te oefenen; het goede te stimuleren.
Rijst de vraag: "is Ondernemerschap te ontwikkelen"?
Om niet in dezelfde valkuil te treden zal ik mij voorzichtiger uitdrukken en de
vraag anders formuleren om te beginnen met: "is Ondernemerschap te stimuleren"?
Het antwoord hierop luidt ja, maar in indirecte zin. Ondernemerschap is en blijft
een initiatief van mensen, die de aanzet hiertoe doen vanuit een innerlijke bewogenheid.
Met indirecte stimulering bedoelen we dan gunstige voorwaarden creëren of belemmeringen uit de weg ruimen. De praktijk van het zelfstandig Ondernemerschap bewijst dat op dit gebied nog veel werk te verzetten is (4). Verder ligt er nog een taak op het gebied van voorlichting en onderwijs.
Vanuit deze invalshoek zijn onze activiteiten te verklaren en verder verwijs ik naar de naar resultaten van het in deze brochure opgenomen onderzoek. Op grond van die
resultaten kan ik besluiten met de bewezen stelling dat Ondernemerschap inderdaad
is te stimuleren en dat de bedrijfskundige benadering geconcretiseerd in een activiteit als het opstellen van een ondernemingsplan hierin een betekenisvolle rol vervult.
Naar mijn persoonlijke overtuiging is de praktijk de beste leerschool, maar waarbij de theorie een objectiverende functie heeft om de ervaring bewust te maken en te verdiepen.
Noten:
1. Prof.dr. B.Lievegoed: "Organisaties in Ontwikkeling", uitgeverij: Lemniscaat te Rotterdam, 1969.
2. Onderzoek van:
1974 Bannock
1982 Rothwel/Zegveld
1981 Storey
1981 de Jong
1981 en 1987 van de Zwan
1985 Twaalfhoven
1985 Economisch Instituut MKB
3. Statistisch katern: "Nieuwe Ondernemingen in Nederland", uitgeverij: CBS voorjaar 1987
4. Ir. R.Thelosen: "Is het kleinbedrijf ook een hoeksteen in het beleid van de overheid?", artikel in Kroniek van het Ambacht/Klein- en Middenbedrijf, jaargang 41, maart/april 1987
donderdag 11 september 2008
Het uniforme Ondernemingsplan: Vloek of Zegen ?
Verschenen in maandblad Carrière Plus (voor Heao en Bedrijfskundigen)
Maart 1988 2e Jaargang nummer 5
Bedrijfskunde in notedop
Het Uniforme Ondernemingsplan: Een vloek of een zegen?
Zoals al eerder gesteld is het maken van een ondernemingsplan bijna een 'must' voor een startende ondernemer. Vanwege het grote aantal instanties die starters als adviseur danwel als begeleider bijstaan, kwamen er mettertijd ook velerlei handleidingen en richtlijnen voor het opstellen van een ondernemingsplan in omloop. Ondernemersorganisaties, instituten voor het midden- en kleinbedrijf en de grote banken hadden ieder zo een eigen versie ontwikkeld. Is dat een gunstige of ongunstige ontwikkeling. Is dat een vloek of een zegen?
Uniforme ondernemingsplannen
Om er een paar te noemen:
- Plannen voor een eigen onderneming.De Rabobank geeft raad.
- Werkboek voor de startende ondernemer: ondernemingsplan voor ambacht,
Industrie & dienstverlening door CIMK, RDK, KNOV en NCOV.
- Een eigen bedrijf beginnen, uitgegeven door de KvK en de NMB.
- Draaiboek voor de start van een bedrijf, door Hoofdbedrijfschap Ambachten.
Nadat Staatssecretaris van Zeil in 1984 al met een nota te kennen had gegeven meer te voelen voor 'stroomlijning' van het circuit van startersinstanties, heeft ook een groot aantal van deze instanties gemeend een steentje te moeten bijdragen door gezamenlijk te werken aan een 'uniform'-Ondernemingsplan.
Een interessant verschijnsel hierbij is dat kort hiervoor met name het KNOV zich beijverd heeft om juist een differentiatie aan te brengen door met drie verschillende varianten ondernemingsplannen op de markt te komen voor respectievelijk detailhandel, de horeca, en ambacht/industrie.
Toch treffen we ook deze organisatie aan bij de opsomming van een veertiental organisaties die zich bereid hebben verklaard deze 'standaard' actief te ondersteunen. Behalve het feit dat de bestaande versies overbodig worden, is het opvallend hierbij aan te tekenen dat men kennelijk afgestapt is van (verdere) differentiatie en de weg is ingeslagen naar standaardisering. Vanuit de positie van deze hulporganisaties bezien, biedt dat zekere voordelen; een veel geuit bezwaar tegen ondernemingsplannen was namelijk het feit dat er zoveel tijd gaat zitten in het doornemen ervan. Dat is met de nieuwe opzet anders. Nu hoeft men bladzijde zeven open te slaan voor persoonlijke gegevens over de startende ondernemer(s) en bladzijde tweeëntwintig om iets te weten te komen over de investeringsbegroting. Tijdsbesparing is dus het logisch gevolg. Voor de starter zou dat kunnen betekenen dat bijvoorbeeld een bank nu eerder geneigd is zich over plannen van starters te buigen.
Enige bedenkingen
Op 30 november 1988 vond de presentatie en plechtige overdracht van het eerste exemplaar aan de heer A. van Erp, voorzitter Vaste Kamercommissie MKB plaats, ter gelegenheid van een werkbijeenkomst in het gebouw van de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland.
In de inleidingen die een aantal personen hielden en later tijdens de forumdiscussie klonken echter ook wat bedenkingen door.
De heer R. Schreuder (Vz. bestuur VNO-Zuid Holland) stelde het publiek de vraag of de term 'uniform'-ondernemingsplan niet ten onrechte de indruk wekt dat het opzetten van een onderneming verloopt via een vast patroon. Dat laatste is voor iedereen die bekend is met de praktijk van het starten uiteraard onjuist.
Gevaar
Persoonlijk zou ik daar de vraag aan willen toevoegen of het invulformulier (wat het uniforme ondernemingsplan feitelijk is) voldoende mogelijkheden biedt en ruimte laat om juist ook bijzonderheden van de persoon, situatie en/of te starten bedrijf over te dragen. Het gevaar bestaat namelijk dat het plan doel en maatstaf op 'zichzelf’ wordt, op grond waarvan ge- of beoordeeld wordt buiten de ondernemer-in-spé om.
Dat kan doordat het niet nodig wordt geacht dat de ondernemer een toelichting te laten geven of indien dat wel het geval is, met voorstellingen komt die in tegenspraak lijken/zijn met de voorgestelde papieren situatie. Een algemeen probleem, dat geldt voor iedere vorm van on¬dernemingsplan, is het feit dat het opstellen ervan, voor de gemiddelde starter veel moeilijkheden oplevert en hij/zij het daarom vaak liever overlaat aan anderen. Aangezien het financiële deel in de uniforme benadering veruit het meest uitgebreid is en een zekere deskundigheid vereist, niet alleen qua terminologie maar ook vanwege het benodigde inzicht in de onderlinge samenhangen, zullen administratie- c.q. accountantsbureaus hiervoor in de meeste gevallen gevraagd worden. Daarnaast bestaat het gevaar dat 'goede' plannenschrijvers aangezien worden voor naar verwachting 'succesvolle' ondernemers hetgeen echter geenszins vanzelfsprekend is. Wel is uit dit onderzoek gebleken dat ondernemingen die plannen het beter doen dan ondernemingen die niet plannen(plannen als werkwoord en niet als meervoudsvorm van het zelfstandig naamwoord).
Oftewel het - plannen als (terugkerende) activiteit is wel belangrijk. Het accent zou derhalve moeten liggen op de 'zin' van planning als activiteit, in plaats van het accent te leggen op de noodzaak tot het invullen van een standaard plannings-document. Het door de ondernemer zelf en naar eigen vorm en inzicht laten opstellen van een ondernemingsplan met als richtlijn een checklist stimuleert een ondernemer tot creativiteit en activiteit terwijl al het andere eerder ontmoedigt.
Als deze genoemde kwaliteiten zo belangrijk zijn voor het ondernemerschap, waarom stimuleren we dat dan niet? Resumerend hoop ik dan ook dat startende ondernemers meer aan planning zullen doen dan het louter invullen van bovengenoemd document en verder dat startersinstanties bereid blijven ook aangeleverde, zelfstandig opgestelde ondernemingsplannen door te nemen. Als we het gepresenteerde uniforme ondernemingsplan beschouwen als een checklist of als handleiding voor de startende ondernemer (zoals de omslag suggereert) dan is het geen vloek, maar een zegen! Niet alleen voor startersinstanties maar ook voor de ondernemers in spé.
Maart 1988 2e Jaargang nummer 5
Bedrijfskunde in notedop
Het Uniforme Ondernemingsplan: Een vloek of een zegen?
Zoals al eerder gesteld is het maken van een ondernemingsplan bijna een 'must' voor een startende ondernemer. Vanwege het grote aantal instanties die starters als adviseur danwel als begeleider bijstaan, kwamen er mettertijd ook velerlei handleidingen en richtlijnen voor het opstellen van een ondernemingsplan in omloop. Ondernemersorganisaties, instituten voor het midden- en kleinbedrijf en de grote banken hadden ieder zo een eigen versie ontwikkeld. Is dat een gunstige of ongunstige ontwikkeling. Is dat een vloek of een zegen?
Uniforme ondernemingsplannen
Om er een paar te noemen:
- Plannen voor een eigen onderneming.De Rabobank geeft raad.
- Werkboek voor de startende ondernemer: ondernemingsplan voor ambacht,
Industrie & dienstverlening door CIMK, RDK, KNOV en NCOV.
- Een eigen bedrijf beginnen, uitgegeven door de KvK en de NMB.
- Draaiboek voor de start van een bedrijf, door Hoofdbedrijfschap Ambachten.
Nadat Staatssecretaris van Zeil in 1984 al met een nota te kennen had gegeven meer te voelen voor 'stroomlijning' van het circuit van startersinstanties, heeft ook een groot aantal van deze instanties gemeend een steentje te moeten bijdragen door gezamenlijk te werken aan een 'uniform'-Ondernemingsplan.
Een interessant verschijnsel hierbij is dat kort hiervoor met name het KNOV zich beijverd heeft om juist een differentiatie aan te brengen door met drie verschillende varianten ondernemingsplannen op de markt te komen voor respectievelijk detailhandel, de horeca, en ambacht/industrie.
Toch treffen we ook deze organisatie aan bij de opsomming van een veertiental organisaties die zich bereid hebben verklaard deze 'standaard' actief te ondersteunen. Behalve het feit dat de bestaande versies overbodig worden, is het opvallend hierbij aan te tekenen dat men kennelijk afgestapt is van (verdere) differentiatie en de weg is ingeslagen naar standaardisering. Vanuit de positie van deze hulporganisaties bezien, biedt dat zekere voordelen; een veel geuit bezwaar tegen ondernemingsplannen was namelijk het feit dat er zoveel tijd gaat zitten in het doornemen ervan. Dat is met de nieuwe opzet anders. Nu hoeft men bladzijde zeven open te slaan voor persoonlijke gegevens over de startende ondernemer(s) en bladzijde tweeëntwintig om iets te weten te komen over de investeringsbegroting. Tijdsbesparing is dus het logisch gevolg. Voor de starter zou dat kunnen betekenen dat bijvoorbeeld een bank nu eerder geneigd is zich over plannen van starters te buigen.
Enige bedenkingen
Op 30 november 1988 vond de presentatie en plechtige overdracht van het eerste exemplaar aan de heer A. van Erp, voorzitter Vaste Kamercommissie MKB plaats, ter gelegenheid van een werkbijeenkomst in het gebouw van de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland.
In de inleidingen die een aantal personen hielden en later tijdens de forumdiscussie klonken echter ook wat bedenkingen door.
De heer R. Schreuder (Vz. bestuur VNO-Zuid Holland) stelde het publiek de vraag of de term 'uniform'-ondernemingsplan niet ten onrechte de indruk wekt dat het opzetten van een onderneming verloopt via een vast patroon. Dat laatste is voor iedereen die bekend is met de praktijk van het starten uiteraard onjuist.
Gevaar
Persoonlijk zou ik daar de vraag aan willen toevoegen of het invulformulier (wat het uniforme ondernemingsplan feitelijk is) voldoende mogelijkheden biedt en ruimte laat om juist ook bijzonderheden van de persoon, situatie en/of te starten bedrijf over te dragen. Het gevaar bestaat namelijk dat het plan doel en maatstaf op 'zichzelf’ wordt, op grond waarvan ge- of beoordeeld wordt buiten de ondernemer-in-spé om.
Dat kan doordat het niet nodig wordt geacht dat de ondernemer een toelichting te laten geven of indien dat wel het geval is, met voorstellingen komt die in tegenspraak lijken/zijn met de voorgestelde papieren situatie. Een algemeen probleem, dat geldt voor iedere vorm van on¬dernemingsplan, is het feit dat het opstellen ervan, voor de gemiddelde starter veel moeilijkheden oplevert en hij/zij het daarom vaak liever overlaat aan anderen. Aangezien het financiële deel in de uniforme benadering veruit het meest uitgebreid is en een zekere deskundigheid vereist, niet alleen qua terminologie maar ook vanwege het benodigde inzicht in de onderlinge samenhangen, zullen administratie- c.q. accountantsbureaus hiervoor in de meeste gevallen gevraagd worden. Daarnaast bestaat het gevaar dat 'goede' plannenschrijvers aangezien worden voor naar verwachting 'succesvolle' ondernemers hetgeen echter geenszins vanzelfsprekend is. Wel is uit dit onderzoek gebleken dat ondernemingen die plannen het beter doen dan ondernemingen die niet plannen(plannen als werkwoord en niet als meervoudsvorm van het zelfstandig naamwoord).
Oftewel het - plannen als (terugkerende) activiteit is wel belangrijk. Het accent zou derhalve moeten liggen op de 'zin' van planning als activiteit, in plaats van het accent te leggen op de noodzaak tot het invullen van een standaard plannings-document. Het door de ondernemer zelf en naar eigen vorm en inzicht laten opstellen van een ondernemingsplan met als richtlijn een checklist stimuleert een ondernemer tot creativiteit en activiteit terwijl al het andere eerder ontmoedigt.
Als deze genoemde kwaliteiten zo belangrijk zijn voor het ondernemerschap, waarom stimuleren we dat dan niet? Resumerend hoop ik dan ook dat startende ondernemers meer aan planning zullen doen dan het louter invullen van bovengenoemd document en verder dat startersinstanties bereid blijven ook aangeleverde, zelfstandig opgestelde ondernemingsplannen door te nemen. Als we het gepresenteerde uniforme ondernemingsplan beschouwen als een checklist of als handleiding voor de startende ondernemer (zoals de omslag suggereert) dan is het geen vloek, maar een zegen! Niet alleen voor startersinstanties maar ook voor de ondernemers in spé.
Jonge Ondernemingen in de problemen
Gepubliceerd in Vakblad INTERFACE, Faculteit Bedrijfskunde Erasmus Universiteit Mei 1990
Na de start... en dan?
Jonge Ondernemingen in de problemen
In het NRC-Handelsblad van 10 januari 1990 stond een artikel met de veelzeggende titel Troetelkinderen van de jaren tachtig'. In dit artikel wordt een rondgang gemaakt langs zeven jonge ondernemingen waaraan in 1983/1984 ruime aandacht was besteed als zijnde voorbeelden van 'promising startups'. De vragen waarop het artikel een antwoord probeerde te geven waren: Hoe is het met deze startende ondernemingen gegaan, bestaan ze nog, gaat het goed of slecht?
De teneur die uit het verhaal naar voren komt is dat de euforie over het starten snel omslaat in de harde strijd om het bestaan.
Voorlichting, advisering en begeleiding is mooi en goed bedoeld, maar waar het vooral op aankomt is de eigen creativiteit, flexibiliteit en het doorzettingsvermogen. Een specifiek voorbeeld hiervan wordt gegeven met het hierna volgende artikel, geschreven door studenten die een aantal jaren geleden een winnend ondernemingsplan hebben opgesteld. In het stuk wordt getracht te achterhalen hoe de situatie van het beschreven bedrijf er nu voor staat en in hoeverre het contact met de studenten en het plan een rol hebben gespeeld bij de gang van zaken. Deze specifieke case is illustratief voor een groter aantal ondernemingen die ook wel generaliserend 'Doorstarters' genoemd worden.
Specifieke problemen bij Doorstarters
De eerste stelling die ik daarbij zou willen poneren is dat het starten "een peulenschilletje" is vergeleken met hef doorstarten. In de meeste branches is het relatief eenvoudig om te beginnen. De meeste drempels van inschrijving, start en exploitatie vereisen weinig inspanningen: Wat geld, een werkplek en wat elementaire faciliteiten en de start is een feit. De situatie aan het begin en na ongeveer drie a vier jaar is behoorlijk verschillend. De liquide middelen drogen op door o.a. aanloopverliezen, uitblijvende betalingen van debiteuren, en een toegenomen concurrentie. 'The benefit of the doubt' die de meeste starters wel krijgen gaat na drie jaar niet meer op. De bank wil harde cijfers zien alvorens kredietplafonds te verhogen, de leveranciers willen eerst geld zien voordat ze opnieuw leveren en de afnemers/klanten stellen inmiddels hogere kwaliteitseisen en snellere levertijden. Er lijkt sprake van cumulatieve ellende. Dit alles overziende is het dan ook niet verwonderlijk dat het grootste percentage afvallende ondernemingen in deze kritieke fase zit. De lessen die we uit de over dit onderwerp beschikbare onderzoekscijfers kunnen trekken zijn dat het aantal 'aanslagen' op het nog jonge ondernemingsleven groot zijn en er een soort samenloop van omstandigheden plaats lijkt te vinden rond het derde a vierde levensjaar. Dit wetende rijst de vraag of er dan geen manier is om zich hiertegen te verweren oftewel: kunnen ondernemingen hun slaagkans vergroten?
Twee onderzoeken wil ik in dit verband aanhalen. Het eerste is een rapport getiteld "Faal- en slaagfactoren van startende ondernemingen"(1). Hoewel het onderzoek methodologisch nog al wat tekortkomingen heeft, zijn een aantal conclusies maar al te triviaal. Zo luidt een van de conclusies dat de slaagkans toeneemt naarmate het geïnvesteerde vermogen toeneemt. Een begrijpelijke zaak als we ons realiseren dat het geïnvesteerde vermogen de buffer is om tegenvallers op te vangen. Twee andere conclusies zijn veelzeggender. De eerste daarvan luidt namelijk dat de slaagkans toeneemt met de frequentie van de financiële verslaglegging. Dat er hierbij sprake is van een zeker optimum wordt echter niet opgemerkt, evenmin als de kwaliteit van de financiële verslaglegging. Toch blijft deze conclusie, zij het wat verzwakt, relevant als we bedenken dat de financiële verslaglegging de basis is voor een diagnose en eventuele bijstelling. Op die manier houden we de vinger aan de pols en kunnen we eerder negatieve ontwikkelingen signaleren. Een andere conclusie was ook verrassend, namelijk dat het opstellen van een ondernemingsplan een indirecte invloed heeft op de slaagkans.
Het andere onderzoek "Overwinnen bij brancheproblemen"(2) heeft paren van succesvolle en minder succesvolle bedrijven vergeleken gedurende een periode van 10 jaar waarin de branche geconfronteerd werd met structurele problemen. De conclusie luidt dat het verschil in succes te maken heeft met het soort beleid. De succesvolle bedrijven signaleren het marktprobleem en passen zich daaraan aan door inkrimping, concentratie op goedlopende activiteiten en behoud van toegevoegde waarde. Minder succesvolle bedrijven daarentegen zoeken het juist in verlaging van de prijs, schaalvergroting met het oog op het terugbrengen van de kostprijs en uitbreiding van de organisatie. Kortom, succesvolle bedrijven vertonen meer tekenen van een samenhangend beleid. Dit brengt mij tot de stelling dat het opstellen van een (strategisch) ondernemingsplan niet alleen een goed instrument is voor ondernemingen bij de start maar zeker ook voor bestaande jonge ondernemingen.
Dit proces van strategievorming als instrument van bewustwording en actieve opstelling is een doorslaggevende bijdrage voor de mate van succes.
Een juiste 'Strategical Fit' is naar analogie van Darwin essentieel voor survival !
1. "Faal- en Succesfactoren van Startende Ondernemingen" AMRO-bank, maart 1987.
2. "Overwinnen bij Brancheproblemen" De Nationale Investeringsbank N.V.,
juni 1989.
Na de start... en dan?
Jonge Ondernemingen in de problemen
In het NRC-Handelsblad van 10 januari 1990 stond een artikel met de veelzeggende titel Troetelkinderen van de jaren tachtig'. In dit artikel wordt een rondgang gemaakt langs zeven jonge ondernemingen waaraan in 1983/1984 ruime aandacht was besteed als zijnde voorbeelden van 'promising startups'. De vragen waarop het artikel een antwoord probeerde te geven waren: Hoe is het met deze startende ondernemingen gegaan, bestaan ze nog, gaat het goed of slecht?
De teneur die uit het verhaal naar voren komt is dat de euforie over het starten snel omslaat in de harde strijd om het bestaan.
Voorlichting, advisering en begeleiding is mooi en goed bedoeld, maar waar het vooral op aankomt is de eigen creativiteit, flexibiliteit en het doorzettingsvermogen. Een specifiek voorbeeld hiervan wordt gegeven met het hierna volgende artikel, geschreven door studenten die een aantal jaren geleden een winnend ondernemingsplan hebben opgesteld. In het stuk wordt getracht te achterhalen hoe de situatie van het beschreven bedrijf er nu voor staat en in hoeverre het contact met de studenten en het plan een rol hebben gespeeld bij de gang van zaken. Deze specifieke case is illustratief voor een groter aantal ondernemingen die ook wel generaliserend 'Doorstarters' genoemd worden.
Specifieke problemen bij Doorstarters
De eerste stelling die ik daarbij zou willen poneren is dat het starten "een peulenschilletje" is vergeleken met hef doorstarten. In de meeste branches is het relatief eenvoudig om te beginnen. De meeste drempels van inschrijving, start en exploitatie vereisen weinig inspanningen: Wat geld, een werkplek en wat elementaire faciliteiten en de start is een feit. De situatie aan het begin en na ongeveer drie a vier jaar is behoorlijk verschillend. De liquide middelen drogen op door o.a. aanloopverliezen, uitblijvende betalingen van debiteuren, en een toegenomen concurrentie. 'The benefit of the doubt' die de meeste starters wel krijgen gaat na drie jaar niet meer op. De bank wil harde cijfers zien alvorens kredietplafonds te verhogen, de leveranciers willen eerst geld zien voordat ze opnieuw leveren en de afnemers/klanten stellen inmiddels hogere kwaliteitseisen en snellere levertijden. Er lijkt sprake van cumulatieve ellende. Dit alles overziende is het dan ook niet verwonderlijk dat het grootste percentage afvallende ondernemingen in deze kritieke fase zit. De lessen die we uit de over dit onderwerp beschikbare onderzoekscijfers kunnen trekken zijn dat het aantal 'aanslagen' op het nog jonge ondernemingsleven groot zijn en er een soort samenloop van omstandigheden plaats lijkt te vinden rond het derde a vierde levensjaar. Dit wetende rijst de vraag of er dan geen manier is om zich hiertegen te verweren oftewel: kunnen ondernemingen hun slaagkans vergroten?
Twee onderzoeken wil ik in dit verband aanhalen. Het eerste is een rapport getiteld "Faal- en slaagfactoren van startende ondernemingen"(1). Hoewel het onderzoek methodologisch nog al wat tekortkomingen heeft, zijn een aantal conclusies maar al te triviaal. Zo luidt een van de conclusies dat de slaagkans toeneemt naarmate het geïnvesteerde vermogen toeneemt. Een begrijpelijke zaak als we ons realiseren dat het geïnvesteerde vermogen de buffer is om tegenvallers op te vangen. Twee andere conclusies zijn veelzeggender. De eerste daarvan luidt namelijk dat de slaagkans toeneemt met de frequentie van de financiële verslaglegging. Dat er hierbij sprake is van een zeker optimum wordt echter niet opgemerkt, evenmin als de kwaliteit van de financiële verslaglegging. Toch blijft deze conclusie, zij het wat verzwakt, relevant als we bedenken dat de financiële verslaglegging de basis is voor een diagnose en eventuele bijstelling. Op die manier houden we de vinger aan de pols en kunnen we eerder negatieve ontwikkelingen signaleren. Een andere conclusie was ook verrassend, namelijk dat het opstellen van een ondernemingsplan een indirecte invloed heeft op de slaagkans.
Het andere onderzoek "Overwinnen bij brancheproblemen"(2) heeft paren van succesvolle en minder succesvolle bedrijven vergeleken gedurende een periode van 10 jaar waarin de branche geconfronteerd werd met structurele problemen. De conclusie luidt dat het verschil in succes te maken heeft met het soort beleid. De succesvolle bedrijven signaleren het marktprobleem en passen zich daaraan aan door inkrimping, concentratie op goedlopende activiteiten en behoud van toegevoegde waarde. Minder succesvolle bedrijven daarentegen zoeken het juist in verlaging van de prijs, schaalvergroting met het oog op het terugbrengen van de kostprijs en uitbreiding van de organisatie. Kortom, succesvolle bedrijven vertonen meer tekenen van een samenhangend beleid. Dit brengt mij tot de stelling dat het opstellen van een (strategisch) ondernemingsplan niet alleen een goed instrument is voor ondernemingen bij de start maar zeker ook voor bestaande jonge ondernemingen.
Dit proces van strategievorming als instrument van bewustwording en actieve opstelling is een doorslaggevende bijdrage voor de mate van succes.
Een juiste 'Strategical Fit' is naar analogie van Darwin essentieel voor survival !
1. "Faal- en Succesfactoren van Startende Ondernemingen" AMRO-bank, maart 1987.
2. "Overwinnen bij Brancheproblemen" De Nationale Investeringsbank N.V.,
juni 1989.
Heeft Strategisch Management Toekomst?
Artikel in Interface, Vakblad Faculteit Bedrijfskunde Eramus Universiteit
Gepubliceerd in 1989
HEEFT STRATEGISCHE MANAGEMENT NOG TOEKOMST?
Over belangstelling heeft het onderwerp Strategisch Management de laatste jaren niet te klagen. Als prof. Henri Mintzberg weer eens in Europa vertoeft, trekt hij volle zalen met een internationaal gezelschap van managers die er duizenden guldens voor neertellen om van zijn gedachtegoed deelgenoot te mogen worden. Het woord strategisch duikt steeds vaker en in veel nieuwe combinaties op.
Een onderwerp wordt pas interessant als er 'strategisch' voor- of achtergezet wordt.
Een grote populariteit is gevaarlijk, omdat dit vanuit wetenschappelijk oogpunt kan leiden tot vervlakking en begripsvervaging. Een van de toonaangevende pioniers op dit gebied, prof. R, Ackoff, constateert dat het management zijn standaardwerk 'Creating the corporate future' niet heeft begrepen en spreekt over de praktijk van strategische planning als een rituele regendans (2). Ondanks de nadruk die veel vooraanstaande wetenschappers juist leggen op "de kunst van Strategisch Management" en "Strategisch Management als een proces van creatie", ook in ons land , schijnt er bij de mensen in de praktijk nog geen licht op te gaan en blijven zij strategisch management veelal identificeren met strategisch plannen. Als dan blijkt dat strategische planning weinig effectief is, bestaat de neiging het kind met het badwater weg te gooien. Daarmee dringt de vraag zich op of er sprake is van onkunde, onvermogen of onbegrip?
Onbegrip
We kunnen ons ook niet aan de indruk onttrekken dat er vaker sprake is van onbegrip ten aanzien van strategisch management. Op zich is de woordcombinatie al verwonderlijk, omdat zoals prof Edelman-Bos het al stelde: "bij management gaat het erom de dingen goed te doen (doelmatigheid, efficiency) en bij strategie gaat het erom de goede dingen te doen (doeltreffendheid, effectiviteit)". De manager is daarom meer intern regulerend en beheersend bezig, terwijl de strateeg meer naar buiten en naar de toekomst kijkt. De accenten liggen bij de strateeg meer op richting, ontwikkeling en beleid. Helaas wekt dit onderscheid een gevoel van tegenstrijdigheid op, een onverenigbare polariteit en vandaar ook mijn voorkeur voor de rol van entrepreneur, die beide eerder genoemde rollen of taken van manager en strateeg weet te verbinden en tot synthese te brengen. Sprekend is de aanduiding in dit verband van de duizendpoot, die ideeën tot realiteit weet te brengen dankzij een geweldige inzet van vitaliteit, (eigen)wijsheid en doorzettingsvermogen.
Het is tekenend dat ook historisch gezien de leidende personen, die aan het hoofd van organisaties stonden, ook aangeduid werden met ondernemers, terwijl tegenwoordig hiervoor veelal de term manager wordt gebruikt. Al met al reden voor een revival.
Bij Strategisch Management gaat het om het ontwerpen van een nieuwe toekomst waarbij nieuwe doelen worden gezocht en nieuwe wegen worden gebaand. Dat vereist creativiteit, moed en kundigheid, alsmede een visie op het organisatie- en omgevingsgebeuren.
Strategisch management
Hierbij gaat het om vragen als:
• welke opdracht (missie);
• welke bestemming(en) (doelstellingen);
• welke koers (strategie);
• welk traject (tijdschema,taktische plannen);
• bezetting, benodigdheden (operationele plannen).
In dit bestek zullen we ons voornamelijk concentreren op de eerste drie.
Missie
Hier wordt met missie de opdracht, het “leitmotiv” van een organisatie bedoeld. Het gaat dus om de betekenis of de functie die een organisatie heeft of tracht te realiseren. Daarmee doemt echter een andere vraag op: wie verleent een organisatie haar missie of waaraan ontleent zij haar opdracht? Veel organisaties zijn van mening dat 'de missie' een door hen zelf bedacht of vastgesteld item is. Daarbij wordt voorbij gegaan aan de betekenis die de organisatie op grond van haar activiteiten heeft opgebouwd in de werkelijkheid (omgeving). In dat geval kunnen we dan ook eerder spreken van een omissie. Het is om die reden dan ook dat R. Harrison stelt dat missie en doelen niet bepaald, maar 'ontdekt' of ingegeven moeten worden. Daarbij is het ontdekkingsproces gedeeltelijk binnen de organisatie gelegen, oftewel het innerlijk zoeken naar waarden en betekenis, en deels extern, door transacties tussen organisatie en haar omgeving te onderzoeken. Een dergelijk gezichtspunt vraagt wel een fundamentele verandering in je oriëntatie op doelen en missie. Vandaar ook dat hiervoor de term transformatie gebruikt wordt, waarmee een omvormen en 'omdenken' bedoeld wordt.
Doelstellingen
Ook hier is enige reflectie op zijn plaats. Het is nog niet zo lang geleden dat organisaties met betrekking tot doelstellingen er de mening op na hielden van "hoe meer hoe beter!" Het alom bekende rijtje van continuïteit, winstmaximalisatie en behoud van werkgelegenheid werden dan in een adem genoemd. Het besef dat dit afgeleide (sub)doelstellingen van de missie zijn en ook onderling strijdig kunnen zijn, is pas van heel recente datum. Amerikaans onderzoek heeft aangetoond dat bedrijven inderdaad niet het eeuwige leven hebben en eigenlijk al op jonge leeftijd (gemiddeld 15 jaar en de laatste decennia verder dalend) aan hun einde komen. Feitelijk zou een organisatie haar bestaansrecht moeten ontlenen aan het feit dat er een maatschappelijke behoefte is aan haar product of dienst. Dit gezonde principe is bij startende ondernemingen wel sterk in het bewustzijn, omdat het daaraan haar ontstaansrecht kan ontlenen. Bestaande ondernemingen hebben de neiging het bestaan zelf als legitimatie te beschouwen voor een eeuwig bestaan. Dat doelstellingen onderling strijdig kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld behoud van werkgelegenheid en winstmaximalisatie, dat inzicht is inmiddels meer gangbaar geworden. Als voorbeeld van grote organisaties kan IBM genoemd worden, die inmiddels uit 50-jarige ervaring kan spreken over wat het betekent om behoud van werkgelegenheid (vertaald naar 'geen gedwongen ontslagen') als hoogste prioriteit te stellen. De rendementsontwikkeling van IBM in die periode maakt wel duidelijk dat het mogelijk is beide na te streven, maar niet zonder grote inspanningen te leveren of offers te brengen.
Een ander interessant vraagstuk in dit verband is de samenhang tussen ondernemingsdoelstellingen en ontwikkelingsfasen. Prof. Ackoff lanceerde dit idee op een symposium op de Erasmus Universiteit op 29 april 1988. Hij onderscheidde een viertal ondernemingsdoelstellingen: survival, viability, growth en development met de bijbehorende strategieën van financiële, organisatorische, technologische en individuele effectiviteit. In de gegeven toelichting gaf Ackoff aan dat wanneer bijvoorbeeld een organisatie voldoet aan financiële effectiviteit (uit de gevarenzone van een faillissement is gekomen), zij vervolgens aandacht zal gaan besteden aan organisatorische effectiviteit. Men kan het opvatten als een vertaling van het Maslow model van individuele satisfactie voor organisaties met dezelfde achterliggende redenering. Dit idee geeft het onderwerp van doelstellingen een volkomen nieuw gezicht en is het overwegen waard. Missie, doelstellingen en ontwikkelingsfase zijn nauw met elkaar verweven en moeten daarom in hun onderlinge wisselwerking worden beschouwd.
Strategie
Bij dit onderwerp moeten we ons realiseren dat juist de begrippen strategie en tactiek geboren zijn in militaire kringen. Het Griekse woord strategos betekent letterlijk generaal. Het typische van een strategisch model, volgens Lievegoed, is dat er twee of meer handelende partijen zijn binnen een groter systeem, waarbij partij A geen of onvoldoende informatie heeft over de keuzecriteria van B en omgekeerd. Daarbij vergeten we in de meeste gevallen dat een strategisch model gericht kan zijn op overleg en samengaan of op conflict en bestrijding c.q. uitschakeling. Daartussen bevindt zich een gebied van onderhandelen en het vinden van compromissen. Het economisch handelen vertoont echter net als bij het militair strategische denken een eenzijdige gerichtheid op conflict en bestrijding.
Alles is gericht op 'winnen' in termen van grootste omzet, winst en marktaandeel.
In de kern is het een machtsdenken gericht op overheersing en overwicht.
Het strategisch denken in termen van overleg en samenwerking, die mogelijk zou kunnen leiden tot evenwichtsituaties is veel minder ontwikkeld al zijn er wel voorbeelden te geven. De Koninklijke Nederlandse Machinefabriek Begemann is een samenwerkingsverband van 62 bedrijven in de metaalsector. Aan de leiding staat de heer J. van den Nieuwenhuyzen (groot aandeelhouder), die samen met zijn broer de directie vormt. In zes jaar tijd heeft hij een groot aantal noodlijdende bedrijven in die sector, die zelfstandig aan de grens van faillissement zaten, opgekocht en financieel in korte tijd weer gezond gemaakt. Later werd het besdrijf echter zo groot dat het ook in problemen kwam en van den Nieuwenhuizen in opspraak!
Eenzelfde soort 'reddende engel' is de heer K. Damen, enig aandeelhouder van Damen Shipyards in Gorinchem die hetzelfde heeft gepresteerd met een aantal scheeps(reparatie)werven. De verklaring van het succes kan gevonden worden in een evenwicht tussen zelfbestuurlijke 'kleine' werkmaatschappijen en de synergie van een gezamenlijke samenwerking met daaruit voortvloeiende schaalvoordelen op het gebied van inkoop, stafdiensten, productieplanning en -bezetting. Dankzij een dergelijke constructie kon een enorme vernietiging van kapitaal, know how en werkgelegenheid worden voorkomen .Nadat we hiermee de afzonderlijke ingrediënten besproken hebben zullen we nu nog aandacht geven aan de proceskant.
Strategievorming
We mogen uit de titel van Ackoff’s artikel opmaken dat strategisch management niet bedoeld is als een rituele dans met als oogmerk een gewenste ideale toekomst af te smeken of de handen ervoor ineen te slaan en de blik naar boven te richten. Anderen huldigen de opvatting dat strategie begint met een manier of de kunst om de toekomst te voorspellen en vervolgens te plannen hoe we de organisatie moeten veranderen om hierbij uit te komen.Dat pogingen in die richting frustrerend en ineffectief blijken te zijn, heeft te maken met het steeds onvoorspelbaarder worden van toekomstige ontwikkelingen door de toegenomen complexiteit en dynamiek. Vanuit een analyse van het verleden kunnen nauwelijks betrouwbare trends voor de toekomst gegeven worden, ongeacht de omvang van het gebruikte model in termen van variabelen en hun mogelijke effecten. Iedere toekomstige wijziging in de context leidt tot meer of minder ongeldige plannen. Planning kan ons mogelijk wel iets zeggen over mogelijke risico's en de gevolgen daarvan, maar kan ons niets vertellen over de waarschijnlijkheid van onvoorziene gebeurtenissen of zijn uitwerkingen. Zekerheden krijgen we niet, met andere woorden, de toekomst plannen kunnen we niet. Dat zegt ons direct iets over de betekenis van strategisch plannen en over de beperking ervan.
De toekomst voorspellen gaat niet, de toekomst plannen dus ook niet en de toekomst creëren? Ackoff stelt, getuige ook de titel van zijn boek, dat dat mogelijk is.
Het is een hoopvolle gedachte die aanzet tot actie en is om die reden belangrijk. Of we een bewijs voor die stelling kunnen vinden is maar zeer de vraag, belangrijk is een actieve opstelling en de toekomst doelgericht te lijf gaan. In die zin onderschrijf ik ook de mening van Ackoff dat alleen bidden en afwachten (op de zegen van boven?) moet plaatsmaken voor eigen activiteit, creativiteit en inzet. Toch vind ik de karikatuur van de regendans minder gelukkig, want een jaarlijks ritueel vanuit het oogpunt van beeld-, menings- en besluitvorming is op zich een goede zaak.
Bij strategische planning krijgt vooral het laatste veel nadruk. Strategisch managen en strategisch plannen worden als termen vaak door elkaar gebruikt, hetgeen impliceert alsof ze synoniemen zijn. Persoonlijk ben ik die opvatting niet toegedaan. Strategisch management is een veel omvattender begrip dan strategische planning. Planning is een van de vele taken of facetten van management naast bijvoorbeeld beleidsvoorbereiding en besluitvorming.
Het spanningsveld tussen beheren en creëren, dat in organisaties in wisselende onderlinge verhoudingen voortdurend aan de orde is, is iets waarmee een manager duidelijk anders omgaat dan een ondernemer. Vandaar ook dat ik het als een bedenkelijke ontwikkeling beschouw dat de controllers-kanten steeds meer aandacht krijgen in opleidingen en managementfuncties ten koste van ondernemerskwaliteiten. Denk hierbij aan de opleiding tot register controller (met de inmiddels erkende titel RC) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Ook de positie of plaats van de persoon in de organisatie (lijn- of staffunctie) speelt een rol. Strategische planners zijn deskundigen die als staffunctionaris fulltime belast zijn met het opstellen van strategische plannen. Strategisch managers zien we juist aan het hoofd van een organisatie in een directiepositie met duidelijke lijnverantwoordelijkheden. Deze doorgevoerde scheiding is in het algemeen ongewenst, tenzij er een 'gouden duo' gevonden wordt. Het door de scheiding ontstane spanningsveld zou een mogelijke aanwijzing kunnen zijn voor het onvermogen van ondernemingen om strategisch management handen en voeten te geven. Een synthese zou gezocht moeten worden in de richting van de entrepreneur. Helaas is het zo dat, ondanks aardige literaire vondsten als 'intrapreneuren', de ontwikkeling van ondernemerschap in organisaties nog in haar kinderschoenen staat.
De essentie van strategisch management
Essentieel is echter dat we de energie richten, bundelen en versterken ten behoeve van een gewenste toekomst; van beelden via woorden moeten we tot daden komen, die effectiever zijn naarmate het draagvlak breder is. Daarom is beeld- en meningsvorming in alle lagen van een organisatie en met een inbreng van buiten een noodzakelijke voorwaarde om te komen tot enige consensus en gelijkgerichtheid, waardoor de besluitvorming effectief en efficiënt zal zijn. Als de ondernemer, pur sang, hierin een centrale plaats vervult en dus gerehabiliteerd wordt ten opzichte van de manager, wacht strategisch management een goede toekomst.
Onkunde en Onvermogen
Hierbij moeten we veel meer aandacht richten op de persoon (in termen van benodigde kwaliteiten); concreet het onderscheid tussen management- en ondernemerskwaliteiten. Als algemene opvatting gaat de manager in een organisatie door voor iemand, die in staat is een organisatie op een zo goed mogelijke wijze te 'runnen'. De 'captains of industry' dragen er zorg voor dat het bedrijf goed functioneert en op koers blijft. Het in stand houden of beheren krijgt daarmee de meeste nadruk. De ondernemer daarentegen wordt gezien als iemand die een organisatie (nieuw) leven heeft ingeblazen of de organisatie als het ware gecreëerd heeft. Het staat buiten kijf dat voor beide rollen kennis en kunde zijn vereist, maar misschien wel van een andere aard. Daarnaast verdienen ze een plaats in verschillende fasen van de ontwikkeling van een onderneming. Het voorbeeld geeft ons hiervoor ook enige aanwijzigingen. De kapitein moet het schip op koers houden, maar de ontwerper/bouwer heeft zich ingespannen om een schip te realiseren dat geschikt is om (een koers) te kunnen varen. Toch gaat de vergelijking tussen onderneming en schip juist mank op een wezenlijk onderscheid, namelijk: een gezonde organisatie is een organisch systeem dat voortdurend in ontwikkeling is om geschikt te zijn voor huidige en toekomstige taken en opdrachten. Het verandert in de tijd conform veranderingen in de omgeving.
Daarom ook zijn juist 'ondernemerskwaliteiten' nodig ongeacht de levensfase waarin een organisatie zich bevindt, om dit proces goed te laten verlopen.
Literatuur
1. R.L. Ackoff, A concept of corporate planning John Wiley & Sons 1970 en
Creating the corporate future, New York 1981
2. R.L Ackoff, The corporate Raindance, artikel in The Wharton Magazine,
winter 1977, University of Pennsylvania
3. J. Wissema, De kunst van Strategisch Management, Deventer 1986
4. P. Idenburg, Drieslag in Dynamisch Evenwicht: Evenwichtskunst en Strate-
gisch Management, Alphen/Rijn, Samson 1987
5. F. Haselhoff, Verbeeldingskracht en -Macht: Hoe ver reikt Strategisch
Management? , Deventer, Kluwer 1987
6. J.B.M. Edelman Bos, Strategisch Management in de Gezondheidszorg:
Mission Impossible? EUR Rotterdam, 1987
7. R. Harrison, Strategies for a new age, blad Human Resources Management,
1983
8. D. Quinn Mills, The IBM Lesson, Times Books 1988
9. B. Lievegoed, Ondernemerschap en Toekomst, artikel in het boek Lezingen
en essays 1953-1986, Zeist 1987
Gepubliceerd in 1989
HEEFT STRATEGISCHE MANAGEMENT NOG TOEKOMST?
Over belangstelling heeft het onderwerp Strategisch Management de laatste jaren niet te klagen. Als prof. Henri Mintzberg weer eens in Europa vertoeft, trekt hij volle zalen met een internationaal gezelschap van managers die er duizenden guldens voor neertellen om van zijn gedachtegoed deelgenoot te mogen worden. Het woord strategisch duikt steeds vaker en in veel nieuwe combinaties op.
Een onderwerp wordt pas interessant als er 'strategisch' voor- of achtergezet wordt.
Een grote populariteit is gevaarlijk, omdat dit vanuit wetenschappelijk oogpunt kan leiden tot vervlakking en begripsvervaging. Een van de toonaangevende pioniers op dit gebied, prof. R, Ackoff, constateert dat het management zijn standaardwerk 'Creating the corporate future' niet heeft begrepen en spreekt over de praktijk van strategische planning als een rituele regendans (2). Ondanks de nadruk die veel vooraanstaande wetenschappers juist leggen op "de kunst van Strategisch Management" en "Strategisch Management als een proces van creatie", ook in ons land , schijnt er bij de mensen in de praktijk nog geen licht op te gaan en blijven zij strategisch management veelal identificeren met strategisch plannen. Als dan blijkt dat strategische planning weinig effectief is, bestaat de neiging het kind met het badwater weg te gooien. Daarmee dringt de vraag zich op of er sprake is van onkunde, onvermogen of onbegrip?
Onbegrip
We kunnen ons ook niet aan de indruk onttrekken dat er vaker sprake is van onbegrip ten aanzien van strategisch management. Op zich is de woordcombinatie al verwonderlijk, omdat zoals prof Edelman-Bos het al stelde: "bij management gaat het erom de dingen goed te doen (doelmatigheid, efficiency) en bij strategie gaat het erom de goede dingen te doen (doeltreffendheid, effectiviteit)". De manager is daarom meer intern regulerend en beheersend bezig, terwijl de strateeg meer naar buiten en naar de toekomst kijkt. De accenten liggen bij de strateeg meer op richting, ontwikkeling en beleid. Helaas wekt dit onderscheid een gevoel van tegenstrijdigheid op, een onverenigbare polariteit en vandaar ook mijn voorkeur voor de rol van entrepreneur, die beide eerder genoemde rollen of taken van manager en strateeg weet te verbinden en tot synthese te brengen. Sprekend is de aanduiding in dit verband van de duizendpoot, die ideeën tot realiteit weet te brengen dankzij een geweldige inzet van vitaliteit, (eigen)wijsheid en doorzettingsvermogen.
Het is tekenend dat ook historisch gezien de leidende personen, die aan het hoofd van organisaties stonden, ook aangeduid werden met ondernemers, terwijl tegenwoordig hiervoor veelal de term manager wordt gebruikt. Al met al reden voor een revival.
Bij Strategisch Management gaat het om het ontwerpen van een nieuwe toekomst waarbij nieuwe doelen worden gezocht en nieuwe wegen worden gebaand. Dat vereist creativiteit, moed en kundigheid, alsmede een visie op het organisatie- en omgevingsgebeuren.
Strategisch management
Hierbij gaat het om vragen als:
• welke opdracht (missie);
• welke bestemming(en) (doelstellingen);
• welke koers (strategie);
• welk traject (tijdschema,taktische plannen);
• bezetting, benodigdheden (operationele plannen).
In dit bestek zullen we ons voornamelijk concentreren op de eerste drie.
Missie
Hier wordt met missie de opdracht, het “leitmotiv” van een organisatie bedoeld. Het gaat dus om de betekenis of de functie die een organisatie heeft of tracht te realiseren. Daarmee doemt echter een andere vraag op: wie verleent een organisatie haar missie of waaraan ontleent zij haar opdracht? Veel organisaties zijn van mening dat 'de missie' een door hen zelf bedacht of vastgesteld item is. Daarbij wordt voorbij gegaan aan de betekenis die de organisatie op grond van haar activiteiten heeft opgebouwd in de werkelijkheid (omgeving). In dat geval kunnen we dan ook eerder spreken van een omissie. Het is om die reden dan ook dat R. Harrison stelt dat missie en doelen niet bepaald, maar 'ontdekt' of ingegeven moeten worden. Daarbij is het ontdekkingsproces gedeeltelijk binnen de organisatie gelegen, oftewel het innerlijk zoeken naar waarden en betekenis, en deels extern, door transacties tussen organisatie en haar omgeving te onderzoeken. Een dergelijk gezichtspunt vraagt wel een fundamentele verandering in je oriëntatie op doelen en missie. Vandaar ook dat hiervoor de term transformatie gebruikt wordt, waarmee een omvormen en 'omdenken' bedoeld wordt.
Doelstellingen
Ook hier is enige reflectie op zijn plaats. Het is nog niet zo lang geleden dat organisaties met betrekking tot doelstellingen er de mening op na hielden van "hoe meer hoe beter!" Het alom bekende rijtje van continuïteit, winstmaximalisatie en behoud van werkgelegenheid werden dan in een adem genoemd. Het besef dat dit afgeleide (sub)doelstellingen van de missie zijn en ook onderling strijdig kunnen zijn, is pas van heel recente datum. Amerikaans onderzoek heeft aangetoond dat bedrijven inderdaad niet het eeuwige leven hebben en eigenlijk al op jonge leeftijd (gemiddeld 15 jaar en de laatste decennia verder dalend) aan hun einde komen. Feitelijk zou een organisatie haar bestaansrecht moeten ontlenen aan het feit dat er een maatschappelijke behoefte is aan haar product of dienst. Dit gezonde principe is bij startende ondernemingen wel sterk in het bewustzijn, omdat het daaraan haar ontstaansrecht kan ontlenen. Bestaande ondernemingen hebben de neiging het bestaan zelf als legitimatie te beschouwen voor een eeuwig bestaan. Dat doelstellingen onderling strijdig kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld behoud van werkgelegenheid en winstmaximalisatie, dat inzicht is inmiddels meer gangbaar geworden. Als voorbeeld van grote organisaties kan IBM genoemd worden, die inmiddels uit 50-jarige ervaring kan spreken over wat het betekent om behoud van werkgelegenheid (vertaald naar 'geen gedwongen ontslagen') als hoogste prioriteit te stellen. De rendementsontwikkeling van IBM in die periode maakt wel duidelijk dat het mogelijk is beide na te streven, maar niet zonder grote inspanningen te leveren of offers te brengen.
Een ander interessant vraagstuk in dit verband is de samenhang tussen ondernemingsdoelstellingen en ontwikkelingsfasen. Prof. Ackoff lanceerde dit idee op een symposium op de Erasmus Universiteit op 29 april 1988. Hij onderscheidde een viertal ondernemingsdoelstellingen: survival, viability, growth en development met de bijbehorende strategieën van financiële, organisatorische, technologische en individuele effectiviteit. In de gegeven toelichting gaf Ackoff aan dat wanneer bijvoorbeeld een organisatie voldoet aan financiële effectiviteit (uit de gevarenzone van een faillissement is gekomen), zij vervolgens aandacht zal gaan besteden aan organisatorische effectiviteit. Men kan het opvatten als een vertaling van het Maslow model van individuele satisfactie voor organisaties met dezelfde achterliggende redenering. Dit idee geeft het onderwerp van doelstellingen een volkomen nieuw gezicht en is het overwegen waard. Missie, doelstellingen en ontwikkelingsfase zijn nauw met elkaar verweven en moeten daarom in hun onderlinge wisselwerking worden beschouwd.
Strategie
Bij dit onderwerp moeten we ons realiseren dat juist de begrippen strategie en tactiek geboren zijn in militaire kringen. Het Griekse woord strategos betekent letterlijk generaal. Het typische van een strategisch model, volgens Lievegoed, is dat er twee of meer handelende partijen zijn binnen een groter systeem, waarbij partij A geen of onvoldoende informatie heeft over de keuzecriteria van B en omgekeerd. Daarbij vergeten we in de meeste gevallen dat een strategisch model gericht kan zijn op overleg en samengaan of op conflict en bestrijding c.q. uitschakeling. Daartussen bevindt zich een gebied van onderhandelen en het vinden van compromissen. Het economisch handelen vertoont echter net als bij het militair strategische denken een eenzijdige gerichtheid op conflict en bestrijding.
Alles is gericht op 'winnen' in termen van grootste omzet, winst en marktaandeel.
In de kern is het een machtsdenken gericht op overheersing en overwicht.
Het strategisch denken in termen van overleg en samenwerking, die mogelijk zou kunnen leiden tot evenwichtsituaties is veel minder ontwikkeld al zijn er wel voorbeelden te geven. De Koninklijke Nederlandse Machinefabriek Begemann is een samenwerkingsverband van 62 bedrijven in de metaalsector. Aan de leiding staat de heer J. van den Nieuwenhuyzen (groot aandeelhouder), die samen met zijn broer de directie vormt. In zes jaar tijd heeft hij een groot aantal noodlijdende bedrijven in die sector, die zelfstandig aan de grens van faillissement zaten, opgekocht en financieel in korte tijd weer gezond gemaakt. Later werd het besdrijf echter zo groot dat het ook in problemen kwam en van den Nieuwenhuizen in opspraak!
Eenzelfde soort 'reddende engel' is de heer K. Damen, enig aandeelhouder van Damen Shipyards in Gorinchem die hetzelfde heeft gepresteerd met een aantal scheeps(reparatie)werven. De verklaring van het succes kan gevonden worden in een evenwicht tussen zelfbestuurlijke 'kleine' werkmaatschappijen en de synergie van een gezamenlijke samenwerking met daaruit voortvloeiende schaalvoordelen op het gebied van inkoop, stafdiensten, productieplanning en -bezetting. Dankzij een dergelijke constructie kon een enorme vernietiging van kapitaal, know how en werkgelegenheid worden voorkomen .Nadat we hiermee de afzonderlijke ingrediënten besproken hebben zullen we nu nog aandacht geven aan de proceskant.
Strategievorming
We mogen uit de titel van Ackoff’s artikel opmaken dat strategisch management niet bedoeld is als een rituele dans met als oogmerk een gewenste ideale toekomst af te smeken of de handen ervoor ineen te slaan en de blik naar boven te richten. Anderen huldigen de opvatting dat strategie begint met een manier of de kunst om de toekomst te voorspellen en vervolgens te plannen hoe we de organisatie moeten veranderen om hierbij uit te komen.Dat pogingen in die richting frustrerend en ineffectief blijken te zijn, heeft te maken met het steeds onvoorspelbaarder worden van toekomstige ontwikkelingen door de toegenomen complexiteit en dynamiek. Vanuit een analyse van het verleden kunnen nauwelijks betrouwbare trends voor de toekomst gegeven worden, ongeacht de omvang van het gebruikte model in termen van variabelen en hun mogelijke effecten. Iedere toekomstige wijziging in de context leidt tot meer of minder ongeldige plannen. Planning kan ons mogelijk wel iets zeggen over mogelijke risico's en de gevolgen daarvan, maar kan ons niets vertellen over de waarschijnlijkheid van onvoorziene gebeurtenissen of zijn uitwerkingen. Zekerheden krijgen we niet, met andere woorden, de toekomst plannen kunnen we niet. Dat zegt ons direct iets over de betekenis van strategisch plannen en over de beperking ervan.
De toekomst voorspellen gaat niet, de toekomst plannen dus ook niet en de toekomst creëren? Ackoff stelt, getuige ook de titel van zijn boek, dat dat mogelijk is.
Het is een hoopvolle gedachte die aanzet tot actie en is om die reden belangrijk. Of we een bewijs voor die stelling kunnen vinden is maar zeer de vraag, belangrijk is een actieve opstelling en de toekomst doelgericht te lijf gaan. In die zin onderschrijf ik ook de mening van Ackoff dat alleen bidden en afwachten (op de zegen van boven?) moet plaatsmaken voor eigen activiteit, creativiteit en inzet. Toch vind ik de karikatuur van de regendans minder gelukkig, want een jaarlijks ritueel vanuit het oogpunt van beeld-, menings- en besluitvorming is op zich een goede zaak.
Bij strategische planning krijgt vooral het laatste veel nadruk. Strategisch managen en strategisch plannen worden als termen vaak door elkaar gebruikt, hetgeen impliceert alsof ze synoniemen zijn. Persoonlijk ben ik die opvatting niet toegedaan. Strategisch management is een veel omvattender begrip dan strategische planning. Planning is een van de vele taken of facetten van management naast bijvoorbeeld beleidsvoorbereiding en besluitvorming.
Het spanningsveld tussen beheren en creëren, dat in organisaties in wisselende onderlinge verhoudingen voortdurend aan de orde is, is iets waarmee een manager duidelijk anders omgaat dan een ondernemer. Vandaar ook dat ik het als een bedenkelijke ontwikkeling beschouw dat de controllers-kanten steeds meer aandacht krijgen in opleidingen en managementfuncties ten koste van ondernemerskwaliteiten. Denk hierbij aan de opleiding tot register controller (met de inmiddels erkende titel RC) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Ook de positie of plaats van de persoon in de organisatie (lijn- of staffunctie) speelt een rol. Strategische planners zijn deskundigen die als staffunctionaris fulltime belast zijn met het opstellen van strategische plannen. Strategisch managers zien we juist aan het hoofd van een organisatie in een directiepositie met duidelijke lijnverantwoordelijkheden. Deze doorgevoerde scheiding is in het algemeen ongewenst, tenzij er een 'gouden duo' gevonden wordt. Het door de scheiding ontstane spanningsveld zou een mogelijke aanwijzing kunnen zijn voor het onvermogen van ondernemingen om strategisch management handen en voeten te geven. Een synthese zou gezocht moeten worden in de richting van de entrepreneur. Helaas is het zo dat, ondanks aardige literaire vondsten als 'intrapreneuren', de ontwikkeling van ondernemerschap in organisaties nog in haar kinderschoenen staat.
De essentie van strategisch management
Essentieel is echter dat we de energie richten, bundelen en versterken ten behoeve van een gewenste toekomst; van beelden via woorden moeten we tot daden komen, die effectiever zijn naarmate het draagvlak breder is. Daarom is beeld- en meningsvorming in alle lagen van een organisatie en met een inbreng van buiten een noodzakelijke voorwaarde om te komen tot enige consensus en gelijkgerichtheid, waardoor de besluitvorming effectief en efficiënt zal zijn. Als de ondernemer, pur sang, hierin een centrale plaats vervult en dus gerehabiliteerd wordt ten opzichte van de manager, wacht strategisch management een goede toekomst.
Onkunde en Onvermogen
Hierbij moeten we veel meer aandacht richten op de persoon (in termen van benodigde kwaliteiten); concreet het onderscheid tussen management- en ondernemerskwaliteiten. Als algemene opvatting gaat de manager in een organisatie door voor iemand, die in staat is een organisatie op een zo goed mogelijke wijze te 'runnen'. De 'captains of industry' dragen er zorg voor dat het bedrijf goed functioneert en op koers blijft. Het in stand houden of beheren krijgt daarmee de meeste nadruk. De ondernemer daarentegen wordt gezien als iemand die een organisatie (nieuw) leven heeft ingeblazen of de organisatie als het ware gecreëerd heeft. Het staat buiten kijf dat voor beide rollen kennis en kunde zijn vereist, maar misschien wel van een andere aard. Daarnaast verdienen ze een plaats in verschillende fasen van de ontwikkeling van een onderneming. Het voorbeeld geeft ons hiervoor ook enige aanwijzigingen. De kapitein moet het schip op koers houden, maar de ontwerper/bouwer heeft zich ingespannen om een schip te realiseren dat geschikt is om (een koers) te kunnen varen. Toch gaat de vergelijking tussen onderneming en schip juist mank op een wezenlijk onderscheid, namelijk: een gezonde organisatie is een organisch systeem dat voortdurend in ontwikkeling is om geschikt te zijn voor huidige en toekomstige taken en opdrachten. Het verandert in de tijd conform veranderingen in de omgeving.
Daarom ook zijn juist 'ondernemerskwaliteiten' nodig ongeacht de levensfase waarin een organisatie zich bevindt, om dit proces goed te laten verlopen.
Literatuur
1. R.L. Ackoff, A concept of corporate planning John Wiley & Sons 1970 en
Creating the corporate future, New York 1981
2. R.L Ackoff, The corporate Raindance, artikel in The Wharton Magazine,
winter 1977, University of Pennsylvania
3. J. Wissema, De kunst van Strategisch Management, Deventer 1986
4. P. Idenburg, Drieslag in Dynamisch Evenwicht: Evenwichtskunst en Strate-
gisch Management, Alphen/Rijn, Samson 1987
5. F. Haselhoff, Verbeeldingskracht en -Macht: Hoe ver reikt Strategisch
Management? , Deventer, Kluwer 1987
6. J.B.M. Edelman Bos, Strategisch Management in de Gezondheidszorg:
Mission Impossible? EUR Rotterdam, 1987
7. R. Harrison, Strategies for a new age, blad Human Resources Management,
1983
8. D. Quinn Mills, The IBM Lesson, Times Books 1988
9. B. Lievegoed, Ondernemerschap en Toekomst, artikel in het boek Lezingen
en essays 1953-1986, Zeist 1987
Belang kleine, startende ondernemingen
Uit: Kroniek van het Ambacht/Klein- en Middenbedrijf, nr. 2, 1987
Is het kleinbedrijf ook een hoeksteen voor de overheid?
Inleiding
Het is een juiste constatering om te stellen dat kleine en startende ondernemingen zich mogen verheugen in een groeiende belangstelling. Interessant hierbij is de vraag in hoeverre deze belangstelling gestoeld is op een bewustgeworden en gedragen erkenning van het belang van (startende) kleine ondernemingen voor het sociaal, maatschappelijk en economisch leven en zoals tot uiting komt in het overheidsbeleid.
Samenvatting en conclusies
Het kleinbedrijf inclusief de startende onderneming is een hoeksteen van het economische gebeuren en verdient derhalve een rechtmatige plaats in het overheidsbeleid. De rol van de overheid met betrekking tot het economisch gebeuren moet beperkt blijven tot het scheppen van voorwaarden en het aangeven van een kader. Een consistent beleid ten aanzien van het kleinbedrijf zou vormgegeven kunnen worden in een apart wettelijk kader, naar het voorbeeld van de in de V.S. geldende Small Busines Act.
Belang van het Kleinbedrijf
Bij de (her)ontdekking van het kleine bedrijf moeten we teruggaan naar 1979 toen de resultaten van het onderzoek van D. Birch (1) bekend werden. Dit baanbrekende werk veroorzaakte veel ophef en stootte op heftige weerstanden; de onderzoeker zelf werd gedwongen de Harvard University te verlaten. Wie zich wetenschappelijk bezighield met kleine bedrijven werd algemeen geminacht. birch kon aantonen dat in de usa in de periode 1969-1976 van alle nieuw gecreëerde banen er 66% gegenereerd waren door kleine bedrijven met minder dan 20 werknemers. Dit gegeven heeft gewerkt als een conceptual shift omdat tot dan toe steeds alle accenten waren gelegd op het groot- en middenbedrijf. Daar vrijwel iedereen ervan overtuigd was dat deze conclusies niet los gezien konden worden van de Amerikaanse context werden overal elders gelijksoortige onderzoeken opgezet. Ook in Nederland bleek hoezeer men gericht was op het groot- en middenbedrijf; in de CBS- bedrijfsstatistieken werden kleine bedrijven met minder dan twintig werknemers pas in de statistieken vanaf 1970 opgenomen. Het eerste Nederlandse onderzoeksresultaat kwam dan ook pas in 1982 van v. d. Tuin. Daaruit bleek de ontwikkeling van de werkgelegenheid verdeeld over de verschillende grootteklassen van bedrijven voor de periode 1970-1980.
De verhoudingsgewijze verdeling van totale aantallen werkzame personen per grootteklasse bedroeg in 1980:
0-< 20 36,2%
20-< 50 12,8%
50-< 100 9,0%
>100 42,1% Bron: v.d.Tuin 1982
Groei van de werkgelegenheid in de periode 1970-1980 in aantallen werkzame personen verdeeld over grootteklassen van bedrijven in Nederland:
0 -< 10 + 43.000 ( + 5%)
10 - < 20 -/- 17.500 (-/- 5,5%)
20 - < 50 + 35.300 (+ 9,1%)
50 -< 100 + 800 (+ 0,3%)
>100 -/- 39.800 ( -/- 2,8%)
Totaal: + 21.800 (+ 0,7%) Bron: v.d.Tuin 1982.
In absolute aantallen gesproken werd de grootste stijging van de werkgelegenheid gerealiseerd in de groep kleinste bedrijven en de grootste daling in de grootste bedrijven. Verder is het zo dat bijna even veel mensen werkzaam zijn in de categorie kleinste bedrijven als in de categorie grootste bedrijven. Hiermee is voldoende het belang van het kleinbedrijf voor de werkgelegenheid aangegeven. Overigens hebben andere onderzoeken op het belang van kleine bedrijven gewezen in termen van flexibiliteit (v.d. Zwan '81 en Rothwell/Zegveld '82) en innoverend vermogen (Twaalfhoven '85 EIM '85). De conclusie dat het kleinbedrijf de hoeksteen van het economisch gebeuren is lijkt hiermee voldoende onderbouwd.
Startende Ondernemingen
Het is evident dat de groei van kleine ondernemingen bepaald wordt door het aantal nieuwkomers (starters) minus het aantal afvallers. Afvallers kunnen bedrijven zijn die liquideren dan wel overgenomen worden door of fuseren met andere bedrijven. Als we de statistieken mogen geloven neemt het jaarlijks aantal faillissementen af. De grote hausse in overnames en fusies lijkt ook voorbij en wat betreft het feitelijke aantal starters is het zo dat het cbs nu pas informatie heeft vrijgegeven over 1985. Over de voorafgaande jaren heeft men alleen schattingen gebaseerd op Kamers van Koophandel registers. Die geven de volgende ontwikkeling te zien:
Aantal nieuw opgerichte bedrijven op basis van inschrijving:
1970 8.500
1975 11.250
1980 14.600
Bron: prof. dr. WEVER(2)
Volgens het CBS startten er in 1985 bijna 14.000 nieuwe ondernemingen. Vergelijking van deze cijfers met bijvoorbeeld die van Wever is niet mogelijk omdat er verschillende bronnen zijn gebruikt. De opvatting bij deskundigen is wel dat het startersgebeuren haar grootste piek heeft gehad in de jaren 1983-1985.
De Rol van de overheid
Veelvuldig is de taak en de rol van de overheid ter discussie geweest waar het gaat om het scheppen van banen en het stimuleren van de economie. Is de overheid bewaker, initiatiefnemer of voorwaardenschepper? De rol als bewaker van de werkgelegenheid en het economische gebeuren lijkt definitief voorbij na debacles als RSV en Ogem. Blijkbaar is de daaruit te trekken les dat de overheid niet op de stoel van de ondernemer moet gaan zitten. Vanwege het pendule-effect kan het doorslaan naar het omgekeerde; de ondernemer op de stoel van de overheid. Soms lijkt het daar wel eens op gezien het belang dat gehecht wordt aan adviezen van commissies (o. a. Wisse Dekker) . In dit verband wil ik ook de commissie Wagner noemen die een rapport uitbracht waarin gepleit werd voor concentratie op aandachtsgebieden (kansrijke sectoren). Het bijzondere hieraan is dat ook nu weer het advies wordt ingewonnen van o.a. een manager en grootindustrieel terwijl het kleinbedrijf in deze niet gehoord wordt. Dit is daarom van belang omdat door de «verticale» benadering van sectoren en bedrijfstakken het onderscheid groot-klein overschaduwd wordt. Dit blijkt uit evaluaties van subsidieregelingen die veelal terecht komen bij de grote bedrijven en nauwelijks bij het kleinbedrijf.
Dat geldt voor de WIR (wettelijke regeling investeringen) in mindere mate maar voor de INSTIR, technische ontwikkelingskredieten en sectorsubsidies des te meer (zie 3).
Het kleinbedrijf is qua verschijningsvorm en problematiek zo divers en complex dat een horizontale benadering veel meer aandacht verdient b.v. door middel van een Nederlandse variant op de Small Business Act.
De rol van de overheid als initiatiefnemer heeft tot nu toe ook niet gewerkt, want ondanks alle goedbedoelde intenties hebben "banenplannen" heel weinig opgeleverd. Toch blijft de overheid maar doorgaan op deze lijn. Onlangs nog heeft de Tweede Kamer nieuwe banenplan voorstellen aangenomen van o.a. de heer vermeend. De toekomst zal leren in hoeverre het effect resulteert.
In de voorwaardenscheppende rol zie ik veel meer heil en succes. In dit verband wil ik wijzen op een aantal regelingen:
* fiscale voordelen voor starters in de sfeer van IB en Btw en financiële regelingen zoals:
• het BZ-besluit (werken met behoud van uitkering voor uitkeringsgerechtigden indien zij de goedkeuring krijgen om een eigen bedrijf te beginnen plus de mogelijkheid van een startkrediet tot max. fl 25.000,-).
• Garantieregeling voor kredieten aan Midden- en Kleinbedrijf
• Garantieregeling in het kader van particuliere participatiemaatschappijen.
• Subsidieregeling Managementondersteuning.
Verdere startersactiviteiten van de overheid hebben betrekking op voorlichting en informatie via rimk's, cimk, rnd's, Kamers van Koophandel en Sociale Diensten.
Het is echter ook van belang een aantal door de overheid opgeworpen barrières te memomeren en wel:
—wijziging van de wir waardoor ondernemingen die (nog) verliesgevend zijn (o.a. starters) hierop geenaanspraak kunnen maken.
—wijzigingen in BTW-sfeer (verhoging van het tarief van 19 naar 20%). In de toekomst wordt gestreefd naar vereenvoudiging door het vaststellen van één tarief.
—verhoging van de vermogensbelasting en verlaging van de vermogensaftrek voor ondernemers.
—gedwongen uittreding uit de ziekenfondsverzekering voor kleine zelfstandigen.
Voorzichtig geformuleerd kunnen we stellen dat er geen uniform, consistent beleid is ten aanzien van starters en kleine bedrijven. Reden temeer om te pleiten voor een apart kader voor het kleinbedrijf. Informatieverschaffing en voorlichting ligt naar mijn menig ook in de voorwaardenscheppende sfeer. Het overdragen van kennis en ervaring rondom zelfstandig ondernemerschap is essentieel. Veel ellende kan worden voorkomen door een goede voorbereiding (denk aan de verstrekkende gevolgen van een faillissement).
In Nederland is het bovendien,zo dat het falen van ondernemers alleen vanuit een negatief perspectief bekeken wordt. In de V.S. speelt een hele andere cultuur zoals “pioniersgeest” en waar ten aanzien van starters geldt: “lopen leer je ook door vallen en opstaan”.
Daarmee kom ik op een belangrijk punt in mijn verhaal, namelijk de erkenning dat zelfstandig ondernemen staat voor risico en verantwoording durven nemen en wel m.b.t. je eigen werk en toekomst. Een kwestie van mentaliteit dus. Creativiteit en zelfstandigheid spelen hierbij een grote rol en helaas moeten we constateren dat juist deze in het onderwijs weinig ontwikkeld en gestimuleerd worden.
Dat er reden is voor enig optimisme ten aanzien van de rol van de overheid waar het scheppen van voorwaarden betreft wil ik illustreren aan de hand van het Rz- of Bz-regelingen. Het Bijstandsbesluit Zelfstandigen (Bz) dat per 1 januari 1987 in werking is getreden en de oude Rijksgroepsregeling Zelfstandigen (Rz) heeft vervangen, biedt mensen in een uitkeringssituatie de mogelijkheid een eigen bedrijf te starten met tijdelijk behoud van uitkering.
De RZ-regeling werd hiervoor medio '83 verruimd om de al bestaande praktijken van Soc. Dienstinstellingen feitelijk te legitimeren. Blijkens evaluatie is deze regeling en ondanks alle tekortkomingen en praktische problemen zeker succesvol te noemen.
Onderzoek door RDK's (4) heeft aangetoond dat van het totale aantal RZ-starters bijna 60% het derde jaar haalt. Om tot een oordeel te komen zullen we deze resultaten moeten zien tegen het licht van de gemiddelde startende ondernemer. Bij de "gemiddelde" starter blijkt 70% na twee jaar nog te bestaan en 50% na vijf jaar
(5).
De RZ-starter verkeert in vergelijking met de gemiddelde starter in een veel ongunstiger uitgangssituatie tot uiting komend in (negatieve) motivatie en geringe overige (financiële) ondersteuning. Zouden we de RZ-regeling evalueren in termen van verhouding kosten (tijdelijke uitkering en in sommige gevallen krediet) en baten (overbodig worden van de uitkering) dan blijkt het een zeer aantrekkelijke investering te zijn. Je zou ook kunnen stellen: wat heeft de overheid over voor een gecreëerde arbeidsplaats? Vooruitlopend hierop durf ik te stellen dat de Rz-regeling als een van de weinige hierbij zeer gunstig uit de bus zal komen.
Het stimuleren van risicovolle activiteiten (ondernemerschap) is een weinig risicodragende overheidsactiviteit!
1) The Job Generation Proces d. Birch. - N. Y./USA 1979.
2) Nieuwe Bedrijven in Nederland Prof.dr.E.Wever. — Assen: van Gorcum, 1984.
3) Technologiesteun aan kleinbedrijf is uiterst klein in:
NRC-Handelsblad 10 maart 1987.
4) Startende Bedrijven, met tijdelijk behoud van uitkering rdk Noord Oost Brabant, - juni 1984 en april 1986.
5) Meer nieuwe bedrijven, ook meer mislukkingen: een valse start O.v.d.VIJVER,
NRC-Handelsblad 18 maart 1987.
Is het kleinbedrijf ook een hoeksteen voor de overheid?
Inleiding
Het is een juiste constatering om te stellen dat kleine en startende ondernemingen zich mogen verheugen in een groeiende belangstelling. Interessant hierbij is de vraag in hoeverre deze belangstelling gestoeld is op een bewustgeworden en gedragen erkenning van het belang van (startende) kleine ondernemingen voor het sociaal, maatschappelijk en economisch leven en zoals tot uiting komt in het overheidsbeleid.
Samenvatting en conclusies
Het kleinbedrijf inclusief de startende onderneming is een hoeksteen van het economische gebeuren en verdient derhalve een rechtmatige plaats in het overheidsbeleid. De rol van de overheid met betrekking tot het economisch gebeuren moet beperkt blijven tot het scheppen van voorwaarden en het aangeven van een kader. Een consistent beleid ten aanzien van het kleinbedrijf zou vormgegeven kunnen worden in een apart wettelijk kader, naar het voorbeeld van de in de V.S. geldende Small Busines Act.
Belang van het Kleinbedrijf
Bij de (her)ontdekking van het kleine bedrijf moeten we teruggaan naar 1979 toen de resultaten van het onderzoek van D. Birch (1) bekend werden. Dit baanbrekende werk veroorzaakte veel ophef en stootte op heftige weerstanden; de onderzoeker zelf werd gedwongen de Harvard University te verlaten. Wie zich wetenschappelijk bezighield met kleine bedrijven werd algemeen geminacht. birch kon aantonen dat in de usa in de periode 1969-1976 van alle nieuw gecreëerde banen er 66% gegenereerd waren door kleine bedrijven met minder dan 20 werknemers. Dit gegeven heeft gewerkt als een conceptual shift omdat tot dan toe steeds alle accenten waren gelegd op het groot- en middenbedrijf. Daar vrijwel iedereen ervan overtuigd was dat deze conclusies niet los gezien konden worden van de Amerikaanse context werden overal elders gelijksoortige onderzoeken opgezet. Ook in Nederland bleek hoezeer men gericht was op het groot- en middenbedrijf; in de CBS- bedrijfsstatistieken werden kleine bedrijven met minder dan twintig werknemers pas in de statistieken vanaf 1970 opgenomen. Het eerste Nederlandse onderzoeksresultaat kwam dan ook pas in 1982 van v. d. Tuin. Daaruit bleek de ontwikkeling van de werkgelegenheid verdeeld over de verschillende grootteklassen van bedrijven voor de periode 1970-1980.
De verhoudingsgewijze verdeling van totale aantallen werkzame personen per grootteklasse bedroeg in 1980:
0-< 20 36,2%
20-< 50 12,8%
50-< 100 9,0%
>100 42,1% Bron: v.d.Tuin 1982
Groei van de werkgelegenheid in de periode 1970-1980 in aantallen werkzame personen verdeeld over grootteklassen van bedrijven in Nederland:
0 -< 10 + 43.000 ( + 5%)
10 - < 20 -/- 17.500 (-/- 5,5%)
20 - < 50 + 35.300 (+ 9,1%)
50 -< 100 + 800 (+ 0,3%)
>100 -/- 39.800 ( -/- 2,8%)
Totaal: + 21.800 (+ 0,7%) Bron: v.d.Tuin 1982.
In absolute aantallen gesproken werd de grootste stijging van de werkgelegenheid gerealiseerd in de groep kleinste bedrijven en de grootste daling in de grootste bedrijven. Verder is het zo dat bijna even veel mensen werkzaam zijn in de categorie kleinste bedrijven als in de categorie grootste bedrijven. Hiermee is voldoende het belang van het kleinbedrijf voor de werkgelegenheid aangegeven. Overigens hebben andere onderzoeken op het belang van kleine bedrijven gewezen in termen van flexibiliteit (v.d. Zwan '81 en Rothwell/Zegveld '82) en innoverend vermogen (Twaalfhoven '85 EIM '85). De conclusie dat het kleinbedrijf de hoeksteen van het economisch gebeuren is lijkt hiermee voldoende onderbouwd.
Startende Ondernemingen
Het is evident dat de groei van kleine ondernemingen bepaald wordt door het aantal nieuwkomers (starters) minus het aantal afvallers. Afvallers kunnen bedrijven zijn die liquideren dan wel overgenomen worden door of fuseren met andere bedrijven. Als we de statistieken mogen geloven neemt het jaarlijks aantal faillissementen af. De grote hausse in overnames en fusies lijkt ook voorbij en wat betreft het feitelijke aantal starters is het zo dat het cbs nu pas informatie heeft vrijgegeven over 1985. Over de voorafgaande jaren heeft men alleen schattingen gebaseerd op Kamers van Koophandel registers. Die geven de volgende ontwikkeling te zien:
Aantal nieuw opgerichte bedrijven op basis van inschrijving:
1970 8.500
1975 11.250
1980 14.600
Bron: prof. dr. WEVER(2)
Volgens het CBS startten er in 1985 bijna 14.000 nieuwe ondernemingen. Vergelijking van deze cijfers met bijvoorbeeld die van Wever is niet mogelijk omdat er verschillende bronnen zijn gebruikt. De opvatting bij deskundigen is wel dat het startersgebeuren haar grootste piek heeft gehad in de jaren 1983-1985.
De Rol van de overheid
Veelvuldig is de taak en de rol van de overheid ter discussie geweest waar het gaat om het scheppen van banen en het stimuleren van de economie. Is de overheid bewaker, initiatiefnemer of voorwaardenschepper? De rol als bewaker van de werkgelegenheid en het economische gebeuren lijkt definitief voorbij na debacles als RSV en Ogem. Blijkbaar is de daaruit te trekken les dat de overheid niet op de stoel van de ondernemer moet gaan zitten. Vanwege het pendule-effect kan het doorslaan naar het omgekeerde; de ondernemer op de stoel van de overheid. Soms lijkt het daar wel eens op gezien het belang dat gehecht wordt aan adviezen van commissies (o. a. Wisse Dekker) . In dit verband wil ik ook de commissie Wagner noemen die een rapport uitbracht waarin gepleit werd voor concentratie op aandachtsgebieden (kansrijke sectoren). Het bijzondere hieraan is dat ook nu weer het advies wordt ingewonnen van o.a. een manager en grootindustrieel terwijl het kleinbedrijf in deze niet gehoord wordt. Dit is daarom van belang omdat door de «verticale» benadering van sectoren en bedrijfstakken het onderscheid groot-klein overschaduwd wordt. Dit blijkt uit evaluaties van subsidieregelingen die veelal terecht komen bij de grote bedrijven en nauwelijks bij het kleinbedrijf.
Dat geldt voor de WIR (wettelijke regeling investeringen) in mindere mate maar voor de INSTIR, technische ontwikkelingskredieten en sectorsubsidies des te meer (zie 3).
Het kleinbedrijf is qua verschijningsvorm en problematiek zo divers en complex dat een horizontale benadering veel meer aandacht verdient b.v. door middel van een Nederlandse variant op de Small Business Act.
De rol van de overheid als initiatiefnemer heeft tot nu toe ook niet gewerkt, want ondanks alle goedbedoelde intenties hebben "banenplannen" heel weinig opgeleverd. Toch blijft de overheid maar doorgaan op deze lijn. Onlangs nog heeft de Tweede Kamer nieuwe banenplan voorstellen aangenomen van o.a. de heer vermeend. De toekomst zal leren in hoeverre het effect resulteert.
In de voorwaardenscheppende rol zie ik veel meer heil en succes. In dit verband wil ik wijzen op een aantal regelingen:
* fiscale voordelen voor starters in de sfeer van IB en Btw en financiële regelingen zoals:
• het BZ-besluit (werken met behoud van uitkering voor uitkeringsgerechtigden indien zij de goedkeuring krijgen om een eigen bedrijf te beginnen plus de mogelijkheid van een startkrediet tot max. fl 25.000,-).
• Garantieregeling voor kredieten aan Midden- en Kleinbedrijf
• Garantieregeling in het kader van particuliere participatiemaatschappijen.
• Subsidieregeling Managementondersteuning.
Verdere startersactiviteiten van de overheid hebben betrekking op voorlichting en informatie via rimk's, cimk, rnd's, Kamers van Koophandel en Sociale Diensten.
Het is echter ook van belang een aantal door de overheid opgeworpen barrières te memomeren en wel:
—wijziging van de wir waardoor ondernemingen die (nog) verliesgevend zijn (o.a. starters) hierop geenaanspraak kunnen maken.
—wijzigingen in BTW-sfeer (verhoging van het tarief van 19 naar 20%). In de toekomst wordt gestreefd naar vereenvoudiging door het vaststellen van één tarief.
—verhoging van de vermogensbelasting en verlaging van de vermogensaftrek voor ondernemers.
—gedwongen uittreding uit de ziekenfondsverzekering voor kleine zelfstandigen.
Voorzichtig geformuleerd kunnen we stellen dat er geen uniform, consistent beleid is ten aanzien van starters en kleine bedrijven. Reden temeer om te pleiten voor een apart kader voor het kleinbedrijf. Informatieverschaffing en voorlichting ligt naar mijn menig ook in de voorwaardenscheppende sfeer. Het overdragen van kennis en ervaring rondom zelfstandig ondernemerschap is essentieel. Veel ellende kan worden voorkomen door een goede voorbereiding (denk aan de verstrekkende gevolgen van een faillissement).
In Nederland is het bovendien,zo dat het falen van ondernemers alleen vanuit een negatief perspectief bekeken wordt. In de V.S. speelt een hele andere cultuur zoals “pioniersgeest” en waar ten aanzien van starters geldt: “lopen leer je ook door vallen en opstaan”.
Daarmee kom ik op een belangrijk punt in mijn verhaal, namelijk de erkenning dat zelfstandig ondernemen staat voor risico en verantwoording durven nemen en wel m.b.t. je eigen werk en toekomst. Een kwestie van mentaliteit dus. Creativiteit en zelfstandigheid spelen hierbij een grote rol en helaas moeten we constateren dat juist deze in het onderwijs weinig ontwikkeld en gestimuleerd worden.
Dat er reden is voor enig optimisme ten aanzien van de rol van de overheid waar het scheppen van voorwaarden betreft wil ik illustreren aan de hand van het Rz- of Bz-regelingen. Het Bijstandsbesluit Zelfstandigen (Bz) dat per 1 januari 1987 in werking is getreden en de oude Rijksgroepsregeling Zelfstandigen (Rz) heeft vervangen, biedt mensen in een uitkeringssituatie de mogelijkheid een eigen bedrijf te starten met tijdelijk behoud van uitkering.
De RZ-regeling werd hiervoor medio '83 verruimd om de al bestaande praktijken van Soc. Dienstinstellingen feitelijk te legitimeren. Blijkens evaluatie is deze regeling en ondanks alle tekortkomingen en praktische problemen zeker succesvol te noemen.
Onderzoek door RDK's (4) heeft aangetoond dat van het totale aantal RZ-starters bijna 60% het derde jaar haalt. Om tot een oordeel te komen zullen we deze resultaten moeten zien tegen het licht van de gemiddelde startende ondernemer. Bij de "gemiddelde" starter blijkt 70% na twee jaar nog te bestaan en 50% na vijf jaar
(5).
De RZ-starter verkeert in vergelijking met de gemiddelde starter in een veel ongunstiger uitgangssituatie tot uiting komend in (negatieve) motivatie en geringe overige (financiële) ondersteuning. Zouden we de RZ-regeling evalueren in termen van verhouding kosten (tijdelijke uitkering en in sommige gevallen krediet) en baten (overbodig worden van de uitkering) dan blijkt het een zeer aantrekkelijke investering te zijn. Je zou ook kunnen stellen: wat heeft de overheid over voor een gecreëerde arbeidsplaats? Vooruitlopend hierop durf ik te stellen dat de Rz-regeling als een van de weinige hierbij zeer gunstig uit de bus zal komen.
Het stimuleren van risicovolle activiteiten (ondernemerschap) is een weinig risicodragende overheidsactiviteit!
1) The Job Generation Proces d. Birch. - N. Y./USA 1979.
2) Nieuwe Bedrijven in Nederland Prof.dr.E.Wever. — Assen: van Gorcum, 1984.
3) Technologiesteun aan kleinbedrijf is uiterst klein in:
NRC-Handelsblad 10 maart 1987.
4) Startende Bedrijven, met tijdelijk behoud van uitkering rdk Noord Oost Brabant, - juni 1984 en april 1986.
5) Meer nieuwe bedrijven, ook meer mislukkingen: een valse start O.v.d.VIJVER,
NRC-Handelsblad 18 maart 1987.
Abonneren op:
Posts (Atom)