donderdag 11 september 2008

Jonge Ondernemingen in de problemen

Gepubliceerd in Vakblad INTERFACE, Faculteit Bedrijfskunde Erasmus Universiteit Mei 1990

Na de start... en dan?
Jonge Ondernemingen in de problemen



In het NRC-Handelsblad van 10 januari 1990 stond een artikel met de veelzeggende titel Troetelkinderen van de jaren tachtig'. In dit artikel wordt een rondgang gemaakt langs zeven jonge ondernemingen waaraan in 1983/1984 ruime aandacht was besteed als zijnde voorbeelden van 'promising startups'. De vragen waarop het artikel een antwoord probeerde te geven waren: Hoe is het met deze startende ondernemingen gegaan, bestaan ze nog, gaat het goed of slecht?
De teneur die uit het verhaal naar voren komt is dat de euforie over het starten snel omslaat in de harde strijd om het bestaan.

Voorlichting, advisering en begeleiding is mooi en goed bedoeld, maar waar het vooral op aankomt is de eigen creativiteit, flexibiliteit en het doorzettingsvermogen. Een specifiek voorbeeld hiervan wordt gegeven met het hierna volgende artikel, geschreven door studenten die een aantal jaren geleden een winnend ondernemingsplan hebben opgesteld. In het stuk wordt getracht te achterhalen hoe de situatie van het beschreven bedrijf er nu voor staat en in hoeverre het contact met de studenten en het plan een rol hebben gespeeld bij de gang van zaken. Deze specifieke case is illustratief voor een groter aantal ondernemingen die ook wel generaliserend 'Doorstarters' genoemd worden.

Specifieke problemen bij Doorstarters
De eerste stelling die ik daarbij zou willen poneren is dat het starten "een peulenschilletje" is vergeleken met hef doorstarten. In de meeste branches is het relatief eenvoudig om te beginnen. De meeste drempels van inschrijving, start en exploitatie vereisen weinig inspanningen: Wat geld, een werkplek en wat elementaire faciliteiten en de start is een feit. De situatie aan het begin en na ongeveer drie a vier jaar is behoorlijk verschillend. De liquide middelen drogen op door o.a. aanloopverliezen, uitblijvende betalingen van debiteuren, en een toegenomen concurrentie. 'The benefit of the doubt' die de meeste starters wel krijgen gaat na drie jaar niet meer op. De bank wil harde cijfers zien alvorens kredietplafonds te verhogen, de leveranciers willen eerst geld zien voordat ze opnieuw leveren en de afnemers/klanten stellen inmiddels hogere kwaliteitseisen en snellere levertijden. Er lijkt sprake van cumulatieve ellende. Dit alles overziende is het dan ook niet verwonderlijk dat het grootste percentage afvallende ondernemingen in deze kritieke fase zit. De lessen die we uit de over dit onderwerp beschikbare onderzoekscijfers kunnen trekken zijn dat het aantal 'aanslagen' op het nog jonge ondernemingsleven groot zijn en er een soort samenloop van omstandigheden plaats lijkt te vinden rond het derde a vierde levensjaar. Dit wetende rijst de vraag of er dan geen manier is om zich hiertegen te verweren oftewel: kunnen ondernemingen hun slaagkans vergroten?

Twee onderzoeken wil ik in dit verband aanhalen. Het eerste is een rapport getiteld "Faal- en slaagfactoren van startende ondernemingen"(1). Hoewel het onderzoek methodologisch nog al wat tekortkomingen heeft, zijn een aantal conclusies maar al te triviaal. Zo luidt een van de conclusies dat de slaagkans toeneemt naarmate het geïnvesteerde vermogen toeneemt. Een begrijpelijke zaak als we ons realiseren dat het geïnvesteerde vermogen de buffer is om tegenvallers op te vangen. Twee andere conclusies zijn veelzeggender. De eerste daarvan luidt namelijk dat de slaagkans toeneemt met de frequentie van de financiële verslaglegging. Dat er hierbij sprake is van een zeker optimum wordt echter niet opgemerkt, evenmin als de kwaliteit van de financiële verslaglegging. Toch blijft deze conclusie, zij het wat verzwakt, relevant als we bedenken dat de financiële verslaglegging de basis is voor een diagnose en eventuele bijstelling. Op die manier houden we de vinger aan de pols en kunnen we eerder negatieve ontwikkelingen signaleren. Een andere conclusie was ook verrassend, namelijk dat het opstellen van een ondernemingsplan een indirecte invloed heeft op de slaagkans.
Het andere onderzoek "Overwinnen bij brancheproblemen"(2) heeft paren van succesvolle en minder succesvolle bedrijven vergeleken gedurende een periode van 10 jaar waarin de branche geconfronteerd werd met structurele problemen. De conclusie luidt dat het verschil in succes te maken heeft met het soort beleid. De succesvolle bedrijven signaleren het marktprobleem en passen zich daaraan aan door inkrimping, concentratie op goedlopende activiteiten en behoud van toegevoegde waarde. Minder succesvolle bedrijven daarentegen zoeken het juist in verlaging van de prijs, schaalvergroting met het oog op het terugbrengen van de kostprijs en uitbreiding van de organisatie. Kortom, succesvolle bedrijven vertonen meer tekenen van een samenhangend beleid. Dit brengt mij tot de stelling dat het opstellen van een (strategisch) ondernemingsplan niet alleen een goed instrument is voor ondernemingen bij de start maar zeker ook voor bestaande jonge ondernemingen.
Dit proces van strategievorming als instrument van bewustwording en actieve opstelling is een doorslaggevende bijdrage voor de mate van succes.
Een juiste 'Strategical Fit' is naar analogie van Darwin essentieel voor survival !

1. "Faal- en Succesfactoren van Startende Ondernemingen" AMRO-bank, maart 1987.
2. "Overwinnen bij Brancheproblemen" De Nationale Investeringsbank N.V.,
juni 1989.

Geen opmerkingen: